Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aanval

betekenis & definitie

Aanval - (krijgskunde), in ’t algemeen die handeling van eene krijgsmacht, welke, door een voorwaarts gaan in de richting van den tegenstander, beoogt dezen op te zoeken en den strijd met hem te aanvaarden; in tegenstelling dus met de verdediging, waarbij men den vijand op de daarvoor meest gunstige plaats afwacht. Al naarmate de voor den a. benoodigde handelingen en bewegingen buiten dan op het gevechtsveld worden uitgevoerd, spreekt men van een strategischen of van een tactischen a. Indien bij den aanvang van een oorlog de voor een bepaald operatietooneel bestemde strijdkrachten den tegenstander tegemoet gaan — welke handeling in den regel gepaard gaat met overschrijding van de politieke grenzen — dan is dit een strategische a. Zoo trad Duitschland strategisch aanvallend op tegen Frankrijk, zoowel in den oorlog 1870/’71 als in dien van 1914/19... Indien de strijdkrachten op het gevechtsveld, en dus binnen de werkingssfeer van de vijandelijke wapenen, zijn aangekomen en de voorwaartsche beweging wordt voortgezet, dan gaat de strategische a. in den tactischen a. over. De strategische en tactische a. behoeven dus niet samen te gaan. Men kan strategisch verdedigend, doch tactisch aanvallend optreden; wel zal echter als regel de tactische a. logisch uit den strategischen voortvloeien.

De a., zoowel de strategische als de tactische, is in den regel het gevolg van een bewustzijn van meerderheid en biedt vele voordeelen, zoowel materieele als moreele. De aanvaller verovert zich het initiatief en heeft de keuze van tijd en plaats; de verdediger moet afwachten. De strategische aanvaller, die op vijandelijken bodem doordringt, verzekert zich van de daar aanwezige hulpbronnen en ontneemt die aan den vijand. Hij bewaart zijn land voor de ellende van den oorlog en verheft het moreel van zijne eigen troepen. De tactische aanvaller is vrij in de keuze van het oogenblik, waarop—en de richting, waaruit hij zijn tegenstander wil aantasten. Hij heeft het moreele overwicht. Daarentegen stelt hij zich, meer dan de verdediger, aan verliezen bloot. Beide — strategische en tactische a. — dragen het kenmerk der verrassing in zich.

Bij den strategischen zoowel als bij den tactischen a. onderscheidt men de navolgende aanvalsvormen:

1) Frontaanval, waarbij de aanvaller zuiver op het front van den vijand inloopt en zich dus aan diens volle weerstandskracht blootstelt. Om kans van slagen te hebben, eischt deze aanvalsvorm, vooral in den tegenwoordigen tijd, nu de uitwerking der vuurwapenen (artillerie-, mitrailleur- en infanterievuur) en der overige verdedigingsmiddelen (vergiftige gassen, brandende vloeistoffen, handgranaten enz.) zoo reusachtig is toegenomen, eene groote overmacht.
2) Vl e u g e l-(strat.) of flankaanval (tact.), waarbij de a. geschiedt op den vijandelijken vleugel, dus daar, waar de verdedigende kracht het geringste is; hierbij moet het vijandelijk front worden gebonden door zwakke krachten.
3) De omvatting, welke ontstaat, wanneer de vijand gelijktijdig in front en flank wordt aangetast.
4) D e o m t r e k k i n g, waarbij men de omvatting zóóver uithaalt, dat ’s vijands verbindingen of terugtochtsweg bedreigd worden.
5) De doorbreking, waarbij de aanvaller zijne hoofdkrachten richt tegen een deel van ’s vijands front, met het doel hierin als het ware een wig te drijven en de vijandelijke strijdkrachten in twee deelen te splitsen en deze afzonderlijk te verslaan. Bij de tegenwoordige uitwerking der vuurwapens en den grooten afstand, waarop deze zich doet gevoelen, is dit thans wel de moeilijkste aanvalswijze.

De keuze van aanvalsvorm is van tal van omstandigheden afhankelijk. In Duitschland huldigde men sedert den oorlog van 1870/’71 vrij algemeen de omvattingstheorie (opmarsch in breed front); de Franschen daarentegen schenen meer geneigd tot het doorbrekingsprincipe (zwakke krachten in breed front vooruit, daarachter de hoofdmacht gemasseerd bijeen), dat zij echter in den oorlog 1914/19.. — althans in de eerste maanden — geheel hebben laten varen. Na den slag aan de Mame en den terugtocht van de Duitschers naar de Aisne in het begin van September 1914 leidden de omvattingspogingen van beide tegenstanders tot den z.g. „wedloop naar de zee”, tengevolge waarvan omvatting daarna uitgesloten was (tenzij door eene landing) en slechts de moeilijkste aanvalsvorm, de door een tactischen frontaanval ingeleide doorbreking, overbleef.

De verschillende phasen van den strategischen а.zijn:

1) Mobilisatie;
2) Concentratie der strijdkrachten, gepaard gaande met eene verkenning van den vijand (luchtvaartuigen en cavalerie);
3) Opmarsch. Die van den tactischen a.: 1) Verkenning; 2) Inleiding van het gevecht; 3) Opmaken van het aanvalsplan, dat gebaseerd is op de gegevens, welke door de tactische verkenning en de inleiding van het gevecht zijn verkregen;
4) Doorvoering van het gevecht;
5) a. Bij het slagen van den a. de vervolging van den vijand, b.bij het mislukken: de terugtocht.

De infanterie is het wapen, dat, door voorwaarts te stormen en de vijandelijke stelling binnen te dringen, het eigenlijke gevechtsdoel (de vernietiging van den vijand) moet bereiken. Zij wordt daarbij door haar eigen vuur en door de andere wapens gesteund. Hoewel in den oorlog 1914/19.. de artillerie door hare allesvemielende uitwerking zeer aan beteekenis heeft gewonnen, blijft zij toch een zuiver defensief wapen, dat slechts kan vernielen en op zich zelf het gevechtsdoel nooit geheel kan bereiken. De infanterie moet met het blanke wapen de kroon op het werk zetten. Vandaar dan ook, dat de lijdelijke verdediging nooit tot een positief doel kan voeren; wil men dit bereiken, dan moet de verdediging gepaard gaan met — of gevolgd worden door — een a. (tegenaanval), welke kan worden ondernomen óf vóórdat de aanvaller de verdedigende stelling bereikt heeft (de Fransche contreattaque) óf nadat de aanvaller in de verdedigende stelling is doorgedrongen (het Fransche retour offensif). Men spreekt in dit geval van eene a c t i eve verdediging.

De a. op vestingen en forten (zie vesting-oorlog) draagt een zeer bijzonder karakter, omdat men hier rekening moet houden met de duurzame versterkingen (forten, batterijen, werken enz., voorzien van dekkingen onder pantser of beton) van den verdediger, voor welker vernieling in den regel de hulp van de zware belegerings-artillerie (houwitsers en mortieren van zwaar kaliber) en van de pioniers benoodigd is. De voorbereidende beschieting van vestingwerken door de zware belegerings-artillerie noemt men den artilleristischen a. Ook in den vestingoorlog moet echter de aanvallende infanterie de beslissingbrengen. Deze kan worden verkregen door :

1) een verrassenden a., welke zonder steun der artillerie wordt uitgevoerd en bij voldoende waakzaamheid van den verdediger weinig kans van slagen heeft;
2) een stormenderhandschen a., welke zooveel mogelijk verrassend geschiedt, doch krachtig door de artillerie gesteund wordt;
3) den a. voet voor voet, bij welke, na krachtige voorbereiding door beschieting der verdedigingswerken, het terrein voet voor voet onder voortdurenden steun der eigen artillerie wordt veroverd, en waarbij de aanvaller ook meermalen gedwongen zal zijn, zich door het opwerpen van dekkingen (aanvalswerken) te beschermen tegen het vijandelijk vuur.

Ook de veldoorlog draagt in den tegenwoordigen tijd veelal eenigszins het karakter van den vestingoorlog. De hedendaagsche millioenenlegers nemen eene zoo groote frontbreedte in, dat, als eenmaal alle krachten ingezet zijn, de beschikbare operatieruimte te klein is voor den bewegingsoorlogen de strijd ontaardt in het maanden-, ja jarenlang tegenover elkaar liggen in loopgraven, welker inrichting een half-duurzaam karakter draagt en voor welker verovering ook zeer bijzondere hulpmiddelen noodig zijn.

De aanval van de cavallerie, is hare vechtwijze te paard en bestaat uit: attakeeren (charge), handgemeen en vervolging of terugtocht, liefst voorafgegaan door opmarsch, ontwikkeling en frontmarsch, en gevolgd door verzamelen. Hij heeft plaats in meerdere opeenvolgende linies of in echelons. Gewoonlijk worden de vleugels gedekt door offensieve of defensieve flank en volgen ondersteuningseskadrons of -pelotons kort achter de linie, terwijl terreinverkenners voorafgaan en gevechtspatrouilles flanken en rug beveilingen. Bij hoogstaand moreel van beide partijen wordt het attakeeren gevolgd door den schok. Eenige belangrijke Cav.-aanvallen: Arbela (331 v.C. Alex. de Gr.), Cannae (216 v.C. — Hannibal), Lützen (1632—Gustav Adolf contra Pappenheim), Naseby (1645 — Cromwell), Rosbach (1757 — Seydlitz), Hochkirch (1758 — Ziethen), Marengo (1800 —Kellerman), Eylau (1807 — Murat), Ville-sur-Yron (1870).