o. (-s), oudtestamentisch zoenoffer.
(e) Het zondoffer was een boete voor persoonlijke overtredingen: het schenden van een verbodsbepaling, onopzettelijke zonden (Lev.4,27) en voor bepaalde reinigingen (Lev.12,6). Hierbij moest een stier, een stuk kleinvee of een paar tortelduiven (Luc.2,22) worden geofferd.