v. (-en),
1. het zenden: — van geschenken;
2. wat gezonden wordt: — van de grossier;
3. opdracht, taak die elders vervuld of verricht moet worden, missie: hij kreeg een — naar Berlijn;
4. m.n. opdracht vanwege een hogere macht: hij beschouwde zijn taak als een —;
5. werkzaamheid van de protestants-christelijke kerken, waardoor zij het evangelie verkondigen buiten eigen kring, door woord en daad (de r.k. term is missie) (e);
6. standplaats van zendelingen.
(e) De Reformatie in de 16e eeuw bracht niet direct zendingsactiviteit, hoewel het aan pogingen niet geheel ontbrak. In Nederland werd de eerste actie geleid en gefinancierd door de Verenigde Oostindische Compagnie (Ambon, Minahasa, Ceylon en Formosa). Eind 17e eeuw kwam een geestelijke herleving binnen het Westeuropese protestantisme onder de naam ➝ piëtisme. De Duitse leiders van deze beweging, P.J. Spener en A.H. Francke, kwamen in contact met de Deense koning Frederik IV, die het plan had opgevat het evangelie in de Deense koloniale gebieden te laten verkondigen (Deens-Hallese zending), wat echter geen blijvend resultaat had.
Een ander centrum van zendingsijver was de evangelische broedergemeente op het landgoed Herrnhut in Saksen (➝ hernhutter), vanwaar in 1732 de eerste zendelingen naar Sint-Thomas (West-Indië) trokken. De invloed van het piëtisme op de zending is nog steeds aanwijsbaar.
De grootste stoot tot de nieuwere zending werd eind 18e eeuw gegeven door de Engelse baptistische predikant W. Carey. De oprichting van de London Missionary Society (1795) luidde de ‘zendingseeuw’ in. In 1797 volgde Nederland (Ned. Zendelinggenootschap), in 1799 Duitsland (Rheinische Missionsgesellschaft) . De 19e eeuw bracht een uitbreiding van het zendingswerk. In alle landen werden zendingsgenootschappen opgericht.
Opmerkelijk is daarbij, dat heel deze missionaire activiteit aanvankelijk aan de Kerken voorbijging en gedragen werd door particulier initiatief. Midden 19e eeuw echter werd, m.n. in Duitsland, de zending meer en meer kerkelijk erkend en daardoor ook sterker confessioneel gebonden. De theoretische bezinning op het zendingswerk vond eind 19e eeuw een voorlopig einden hoogtepunt in de Duitse zendingstheoloog G. Warneck, wiens Evangelische Missionslehre (5 dln. 1892—1903) een tot ca.1935 vrijwel onomstreden vademecum van de zending is gebleven.
In de 20e eeuw veranderden echter de achtergrond en werkwijze van de zending fundamenteel: men zocht aansluiting in de zendingsgebieden bij reeds bestaande religieuze elementen (comprehensive approach); dit in tegenstelling tot de voordien heersende methode, die zonder meer het evangelie predikte naar westerse geest en vorm. In elk land en elke streek moet in eigen context het evangelie vertaald worden, in ontmoeting met de eigen traditionele religie, adat en ethiek.
In 1922 werd de Internationale Zendingsraad IZR (Eng.: International Missionary Council, IMC) opgericht. Deze is opgebouwd uit nationale raden, waarin de zendingsorganisaties van de afzonderlijke landen zijn samengebundeld.
Na 1945 werden de jonge kerken in Azië, Afrika en Zuid-Amerika steeds zelfstandiger, zodat zij zich aan de zendingssituatie onttrokken, dan wel zelf bepaalden welke wegen de zending nog kon gaan. De meeste kerken overzee besturen zichzelf en proberen ook financieel onafhankelijk te worden. Alom zijn of worden eigen vormen van kerk-zijn, van theologie, van verwevenheid met alle vragen van maatschappij, politiek en economie ontwikkeld. Een nieuwe situatie is dat in de Atlantische staten aanzienlijke aantallen gelovigen van alle wereldreligies en ideologieën te vinden zijn, die zich melden tegenover christendom.
Litt. H. Wiersinga, Geschiedenis van de zending (1959); J. Verkuyl, Inleiding in de nieuwere zendingswetenschap (1975); J.M. van der Linde, De zending als kritische factor in de geschiedenis (in: T. Bours e.a., Kerk aan het werk, 2e dr. 1977); J.P. Versteeg e.a., Gij die eertijds verre waart (1978); J. Verkuyl, De onvoltooide taak der wereldzending (1979).