Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zadel

betekenis & definitie

m./o. (-s),

1. juist op de rug van een rijdier passende zetel, gewoonlijk van leder; ook wel voor het vervoer van vrachten: zonder — rijden, op de blote rug; vast in het — zitten, niet gemakkelijk afgeworpen kunnen worden: (fig.) zeker van zijn positie zijn; iemand uit het — werpen, hem van zijn paard werpen, (fig.) hem ten val brengen;
2. gelegenheid om schrijlings te zitten op verschillende voertuigen: het — van een rijwiel, motorfiets, trekker;
3. het kleine dwarsstukje van hout of ivoor op de greepplank van snaarinstrumenten, waarover de snaren lopen, kam;
4. een lager deel van een bergketen of -rug, of van een anticlinaal.