Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stuw

betekenis & definitie

m. (-en), waterkering, installatie in stromend water ter verhoging van de waterspiegel in een

waterloop.

(e) Een stuw wordt aangelegd ten behoeve van:

1. het verkrijgen van een plaatselijk groot verval b.v. tot het aandrijven van krachtinstallaties;
2. het verkrijgen van irrigatiewater voor een landstreek;
3. de voeding van scheepvaartkanalen;
4. het verkrijgen van een grotere vaardiepte op een rivier.

(e) In de kern van de stuwwal bevindt zich soms in plooien of schubben opgestuwd autochtoon materiaal; aan de flanken van een stuwwal liggen fluvioglaciale afzettingen. Ned. stuwwallen zijn o.a. de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwezoom met Montferland.

Het eerstgenoemde doel is bereikbaar in bergachtig terrein: in een betrekkelijk nauw beekof rivierdal wordt een dam (→stuwdam) van natuursteen of beton opgetrokken, waar de beek of rivierbovenstroom een (kunstmatig) meer vormt. Het water uit dit meer wordt door leidingen naar een aan de voet van de dam gebouwde elektrische centrale gevoerd, waar de energie van het water in turbines wordt gebruikt voor het aandrijven van dynamo’s.

Voor irrigatiedoeleinden zijn in India zeer vele stuwen gebouwd; in de Nijl tot irrigatie van het Nijlgebied; in de VS ter regeling van de waterhuishouding in de Tennessee Valley; verder ook in Australië en Afrika. Naast of in deze vaste stuwen moeten inrichtingen worden gebouwd tot lozing van overtollig water. Dient de stuw tot het verkrijgen van een grotere vaardiepte op een rivier, dan kan zowel van vaste als van beweegbare stuwen worden gebruikgemaakt; in beide gevallen is steeds naast elke stuw een schutsluis nodig die de scheepvaart mogelijk maakt. Om over de gehele lengte van de rivier voldoende vaardiepte te krijgen, moeten verschillende stuwen worden gebouwd: de rivier wordt verdeeld in een aantal stuwpanden. Om te voorkomen dat door de rijzing van het water de oeverlanden zullen overstromen of rivierdijken gevaar lopen, is men voor elk stuwpand gebonden aan een bepaald stuwpeil.

Voor kanalisatie van kleine stroompjes kunnen vaste stuwen aangebracht worden: houten schot, stenen dam, combinatie, schotbalkstuw (balken op elkaar gestapeld, de einden grijpen in schotbalksponningen van tegenover elkaar gebouwde landhoofden; uitnemen of bijvoegen van één of meer schotbalken regelt het stuwpeil). Voor de kanalisatie van rivieren is men aangewezen op het gebruik van beweegbare stuwen: naast elkaar treft men aan een peilregelend gedeelte van de stuw dat niet voor de scheepvaart is bestemd, één of meer gedeelten (zo nodig met laaggelegen vloer) waarvan de scheepvaart bij voldoende afvoer gebruik kan maken (de stuw wordt dan uit deze gedeelten weggenomen) en een schutsluis. Sluis en stuw kunnen ook gescheiden zijn.

Hoofdvormen van stuwen zijn: cilinderstuw, segmentstuw, klepstuw en schuivenstuw. Cilinderstuwen zijn grote hollen stalen cilinders die langs gebogen tandbanen in de landhoofden op en neer rollen. Door hun gladde vorm worden zij veel toegepast voor rivieren met veel ijsgang (Scandinavië, USSR). Segmentstuwen hebben als waterkering een cilindersegment, met armen bovenstrooms scharnierend in de landhoofden bevestigd. Van de klepstuwen zijn verschillende systemen in gebruik. Zij berusten alle op het principe dat kleppen van hout of ijzer, scharnierend aan de stuwvloer verbonden, naar behoefte op die vloer worden gestreken of bijna verticaal worden opgericht.

Een bijzondere vorm is de vizierstuw, waarbij het segment ook horizontaal cirkelvormig is gebogen met de holle kant naar de hoogwaterzijde. De waterdruk oefent hierdoor alleen trek uit op de vizierklep, waardoor een zeer lichte constructie mogelijk is. Bij de schuivenstuw worden ijzeren of houten schuiven langs bijna verticale stijlen mechanisch neergelaten tot op de stuwvloer.

Ter voorkoming van uitholling van de rivierbodem onmiddellijk beneden een stuw moet de bodem over een bepaalde lengte worden bekleed of bestort met steen; of moet een zgn. stortkom worden gemaakt. Tot de inrichting van stuwen in rivieren behoren de zgn. vispassen of vistrappen. Sommige vissoorten leven in zee, maar zwemmen de rivieren op om in de bovenrivieren kuit te schieten. Om de vissen de gelegenheid te geven het verval bij de stuw te overwinnen, worden in of naast de stuwpijlers goten (passen) of trappen gemaakt, waarlangs een kleine hoeveelheid van het opgestuwde water vrij kan afstromen. LITT. M.B.N.Bolderman en A.W.C.Dwars, Waterbouwkunde (1968).

< >