m. (mv.), Collembola, een onderklasse van geleedpotigen uit de klasse insekten, gekenmerkt door het ontbreken van vleugels en doordat zij zich ontwikkelen zonder een gedaanteverwisseling door te maken; er behoren ruim 4000 soorten toe, die over de hele wereld verspreid voorkomen.
(e) Springstaarten worden wel met de Protura, Diplura en de franjestaarten samengevat als vleugelloze insekten (Apterygota). Zij kunnen soms massaal optreden. Normale, humusrijke grond bevat gemiddeld in elke cm3 twee springstaarten. Deze diertjes hebben bijtende monddelen. Aan de buikzijde komt gewoonlijk een eigenaardig gevormde springvork voor, die in rust onder het lichaam naar voren wordt omgeslagen: wordt hij met kracht tegen de bodem geslagen, dan springt het dier omhoog. Tot de springstaarten behoren kleine, tot enige mm lange, vormen.
In de Benelux komen ca. 36 soorten voor. Deze leven het gehele jaar door op water, achter boomschors, tussen gras enz.; voeden zich met schimmels en algen. Voorbeelden: →gletsjervlo, →luzernespringstaart.