v. (-en), verwisseling van gedaante, hetzij uiterlijk voorkomen hetzij vorm; metamorfose (mythologie) vormverandering of herschepping van een mens in een dier, plant of levenloze stof, door de macht van een godheid bewerkt; (in betrekking op dieren, m.n. insekten) de natuurlijke overgang van een vorm in een andere (e).
(e) De gedaanteverwisseling is in de dierkunde een trapsgewijze ontwikkeling: uit een ei komt een larve die, alvorens zij tot het volwassen dier overgaat, verschillende stadia doorloopt, die sterk van elkaar kunnen verschillen, in vorm en leefwijze. Het bekendst zijn onder de gewervelde dieren de amfibieën (ei—kikkervisje — kikker; →kikvorsachtigen), onder de ongewervelden de insekten (b.v. ei — rups — pop — vlinder). Maar bijna alle in zee levende ongewervelde dieren vertonen gedaanteverwisseling; trouwens ook een aantal vissen. Bij de insekten komt vaak uit het ei een larve, die alleen daarin van het volwassen dier verschilt dat zij geen vleugels bezit en onontwikkelde geslachtsorganen heeft. Door een aantal vervellingen gaat de larve allengs in het volwassen insekt over (geleidelijke gedaanteverwisseling of paurometabolie). Bij andere echter, waarvan de larven in het water leven en de volwassen insekten op het land, bestaat tussen larve en volwassen stadium een groot verschil, b.v. bij de haften.
Zijn de larven volwassen, dan treedt bij de laatste vervelling het volwassen insekt (imago) te voorschijn (onvolkomen gedaanteverwisseling of hemimetabolie). Bij de hogere insektenvormen schuift zich tussen larve en imago een stadium van geheel andere gedaante in, de pop, waaruit na zekere tijd het volwassen insekt te voorschijn komt. Men heeft dus larve — pop — imago, die sterk van elkaar verschillen (volkomen gedaanteverwisseling of holometabolie). De gedaanteverwisseling staat onder invloed van hormonen, b.v. bij amfibieën het schildklierhormoon (thyroxine), bij de insekten het ecdyson. →imaginale schijf, →neotenie.