(splitste, heeft gesplitst), 1. verdelen, m.n. in min of meer langwerpige, of in gelijkvormige of gelijksoortige delen: een klas in twee afdelingen —; één voor één, afzonderlijk opgeven, onder het oog zien: de onkosten —;
2. zich —, uiteengaan;
3. (van touw of kabel) de strengen of staaldraden aan het uiteinde uiteenhalen en met die van een andere ineenvlechten; (zeemansterm) iemand iets in zijn maag —, hem ermee opknappen.