[Lat.], m. (-s), -en),
1. (Romeinse oudheid) lasthebber, vertegenwoordiger in een proces (e); ambtenaar die ’skeizers geldelijke belangen in zijn provincies waarnam, naast en onder de legaat of praeses;
2. (Rooms-Katholieke Kerk) gekozen en gemachtigd beheerder van de stoffelijke aangelegenheden van een geestelijke stichting, administrateur;
3. (Rooms-Katholieke Kerk) vertegenwoordiger van de Ned. bisschoppen bij zaken met de Romeinse congregaties.
(e) Aangezien de Romeinse juristen niet tot de conceptie van de directe vertegenwoordiging kwamen, voerde de procurator het proces ten eigen name en diende hij ook aan het vonnis te voldoen. Voorts komt men het begrip procurator in de juridische bronnen nog tegen in de betekenis van rentmeester, die het vermogen van gegoede Romeinen beheerde.