Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

Plotinos

betekenis & definitie

Grieks filosoof, *ca. 204 Lykopolis (Egypte), †270 Minturnae (bij Rome). Vanaf 231 studeerde Plotinos bij →Ammonios Sakkas.

Hij stichtte, na een mislukte reis naar het Verre Oosten, in 244 een eigen school te Rome, waar hij een streng ascetisch leven leidde. Pas toen →Porfyrios zijn leerling werd (ca. 260) heeft hij uiteindelijk 54 tractaten op schrift uitgewerkt. Porfyrios ordende deze naar hun inhoud, dus niet chronologisch, in zes groepen van negen (Enneaden).Plotinos’ filosofie is een emanatiefilosofie: vanuit het Ene vloeit de geest of het denken (nous) en daaruit de ziel (psyche). Deze emanatie is ‘noodzakelijk’, niet het gevolg van een vrije daad. Het Ene, de geest en de ziel duidt Plotinos aan met de term hypostasen: zij vormen de laatste grond van de werkelijkheid. Het Ene is het eerste beginsel van alles, omdat het enkelvoudig is in absolute zin: het heeft geen enkele relatie tot wat dan ook; het is slechts wat het is. Men kan er niets van zeggen; eigenlijk ook niet dat het is, want dat zou een relatie inhouden tot het zijn: het Ene is ‘aan gene zijde van het zijnde’. Plotinos identificeerde het Ene met het goede, en wel in absolute zin.

Er kan binnen het Ene geen sprake zijn van denken, willen, handelen: dit zou telkens de tweeheid van subject impliceren. In het Ene trachtte Plotinos zijn godsbegrip tot uitdrukking te brengen (een enkele keer noemde hij het ook god).

In de tweede hypostase zijn de ideeën, zoals →Platoon die concipieerde. De nous behoort tot het zijnde; in hem is veelheid, want, emanerende uit het Ene, schept hij zichzelf alles wat denken heeft en denkbaar is: de intelligibele wereld van Plotinos is in de nous, die haar schept.

Uit de nous emaneert de derde hypostase, de ziel (psyche): zij is ‘bij-produkt’ van de schouwingsakte die de nous voortdurend richt op het Ene. Zelf is de psyche verbinding tussen de intelligibele wereld van de nous en de waarneembare wereld van de verschijnselen, in die zin dat daar haar hoogste ‘deel’ (de ‘eerste ziel’) de nous beschouwt, terwijl haar laagste ‘deel’ (‘tweede ziel’ of ‘voortbrengsel van de eerste ziel’) de wereldziel is. Zowel in de ‘eerste ziel’ als in de wereldziel bestaan afbeeldingen van de ideeën die in de nous zijn: deze afbeeldingen zijn de beginselen van de wezens in de wereld der verschijnselen; zij hebben de trekken van de logoi spermatikoi van het →stoïcisme.

Uit de wereldziel emaneren de individuele menselijke zielen, die te zamen in de wereldziel zijn en een individuele onsterfelijkheid bezitten, zij het zonder herinnering aan hun aardse bestaan. Het licht dat uitstraalt (‘de emanaties’) vanuit het Ene wordt steeds meer diffuus, steeds zwakker en raakt uiteindelijk de grens van het duister; deze grens is de materie: deze is niet werkelijk, maar toch niet het absolute niets. Ook de materie heeft een ‘model’ in de ziel, en daarom een eidos in de nous.

Het menselijke levensideaal bestaat in de opgang tot het Ene. Deze opgang wordt bereikt door onthechting van deze wereld, die uiteindelijk leiden kan tot de extase, een uit zichzelf treden van de mens, waardoor de eenheid tussen mens en God tot stand komt. Zo is Plotinos de vertegenwoordiger van de extatische richting m het neoplatonisme, via hetwelk hij het geestelijke klimaat in de volgende periode sterk beïnvloedde, o.a. christelijke kerkvaders (b.v. Augustinus).

Uitgaven: door E.Bréhier (7 dln. 1924–38; Gr. tekst en Fr. vert.); door P. Henry en H.R.Schwyzer (3 dln. 1951–73); door R. Beutler en W.Theiler (5 dln. 1956–67; Gr. tekst, Du. vert. en comm.); door S.MacKenna (1962; parafras. Eng. vert.); Works, door H.Armstrong (6 dln. 1966 vlg.; Gr. tekst en Eng. vert.); Über Ewigkeit und Zeit, door W.Beierwaltes (1977; met comm.).

LITT. E.Bréhier, La philosophie de Plotin (1961); A.H.Armstrong, The architecture of the intelligible universe in the philosophy (1967); J.M.Rist, Plotinus: The road to reality (1967); J.Moreau, Plotin et la gloire de la philosophie antique (1970); H.J.Blumenthal, Plotinus’ psychology (1971); A.Graeser, Plotinus and the stoics (1972); V.Schubert, Plotin (1973).

< >