[Gr.], v., ontsteking van het borstvlies. (e) Pleuritis kan een primaire ontsteking zijn (d.w.z. dat de ziekmakende oorzaak onmiddellijk het borstvlies aantast), of een secundaire (d.w.z. het gevolg van een al bestaande aandoening). De grote meerderheid van de gevallen van pleuritis is secundair; vroeger vooral op basis van een beginnende tuberculose van de long.
Daarnaast kan zich in aansluiting aan longontsteking, longtumoren, abcessen, longinfarcten met ontsteking enz., een pleuritis ontwikkelen. De ontsteking is gekenmerkt door ophoping van ontstekingsvocht (exsudaat) in de holte tussen de beide borstvliesbladen. Naarmate de hoeveelheid van dit vocht toeneemt, wordt de long meer samengedrukt. Deze samendrukking leidt tot bezwaren bij de ademhaling. Is de hoeveelheid vocht zeer groot, dan moet een deel ervan verwijderd worden (pleurapunctie). Het vocht in de borstholte wordt, als de ontsteking tot stilstand is gekomen, langzamerhand weer door de aanliggende weefsels opgenomen, en na verscheidene weken of enige maanden kan het gehele ziekteproces zijn afgelopen.Niet altijd echter verloopt het zo eenvoudig. Het ontstekingsvocht kan veretteren (empyeem). Operatieve verwijdering van de etter door opening van de borstholte is hierbij steeds nodig. Tijdens het ontstekingsproces kan het borstvlies plaatselijk dikker worden of kan neerslag uit het ontstekingsvocht tot vorming van een zgn. pleuritische Schwarte (zwoerd) leiden, waardoor de long met de borstwand vergroeid raakt. Niet altijd komt het tot een vochtophoping in de borstholte, soms wordt alleen het borstvlies dikker en ruwer. In zo’n geval spreekt men van droge pleuritis (pleuritis sicca). Vaak ook hoopt zich vocht op in de borstholte zonder dat van ontsteking sprake is, b.v. bij slechte hartfunctie (transsudaat).