Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

Pleistoceen

betekenis & definitie

[Gr. pleistos, meest; kainos, nieuw], periode in de geologische tijdschaal, het oudste en belangrijkste deel van het Kwartair. Het Pleistoceen komt overeen met de verouderde termen Diluvium en ijstijden.

Het volgt op het Plioceen en komt vóór het Holoceen. De fauna en flora van het Pleistoceen komen in hoge mate overeen met die welke nog levend worden aangetroffen; het interval is dus in aanleg paleontologisch gedefinieerd. Vooral over afgrenzing met het Plioceen bestaat nog onduidelijkheid. Uitgaande van paleontologische gegevens legt men de grenzen waar mariene fauna’s een verandering vertonen; anderzijds wordt het interval gedefinieerd door klimatologische schommelingen (ijstijden). Om deze gebeurtenissen op wereldwijde basis met elkaar in overeenstemming te brengen is niet eenvoudig. Er is een streven om alle gebeurtenissen te herleiden tot ‘absolute’ getallen, via o.a. de omkeringen in de polariteit van het aardmagneetveld (zie paleomagnetisme). Verder kan men ook trachten de omslagen in fauna en flora te interpreteren in klimatologische zin.

Hierbij wordt vooral gebruik gemaakt van stuifmeel en van knaagdieren. Omdat het een interval is waarbinnen de mens zich fysiek en cultureel ontwikkelt, wordt bij de definiëring ook wel gebruik gemaakt van menselijke cultuurvoortbrengselen (stenen werktuigen). Het Pleistoceen komt dan overeen met het Paleolithicum.De pleistocene ijstijden. Gedurende het Pleistoceen vormden Scandinavië, Engeland en de Alpen centra waaruit gletsjers zich over grote oppervlakten van Europa uitbreidden. Uit de opeenvolging van de afzettingen, door deze gletsjers veroorzaakt, wordt een veelgebruikte stratigrafische terminologie afgeleid.

Vooral in Nederland is veel werk gedaan om formaties en stuifmeel-associaties in dit stratigrafisch beeld in te passen. Aangezien tijdens een maximale uitbreiding van de ijskap veel water aan de oceaan onttrokken wordt, daalt het zeeniveau gedurende een glaciaal, om tijdens een warmer interglaciaal weer te stijgen. Hierdoor ontstaan kustterrassen die in het Middellandse-Zeegebied algemeen worden gecorreleerd met deze klimaatschommelingen. Grote delen van Nederland zijn nog een rechtstreeks gevolg van gletsjeractiviteit: de keileem van het IJsselmeergebied (Urk), Drenthe en Friesland, smeltwaterruggen op de Veluwe en in Drenthe, stuwwallen in Twenthe, Achterhoek en Utrechtsche Heuvelrug. Nog uitgebreider zijn de indirect ontstane afzettingen: de smeltwaterzanden, stuifduinen, lössbedekking. Zeer dikke pleistocene afzettingen zijn o.m. bekend uit Noord-Italië (Po Bekken) en in de Noordzee.

België heeft in het Pleistoceen geen ijsbedekking gekend. Het landschap was een periglaciale toendra, waarop in Noord-België zand en leem is afgezet als eolische, niveo-eolische en fluviatiele sedimenten, waarin periglaciale vormingen in te onderkennen zijn (zie België, FYSISCHE GESTELDHEID).

LITT. R.F.Flint, Glacial and pleistocene geology (1957); F.E.Zeuner, The pleistocene period (1959); W.H.Zagwijn e.a., Toelichting bij geologische overzichtskaarten van Nederland (1975).