(het accent wissel), bn. en bw.,
1. (eig.) niet beschaafd, ruw, oneffen: ruwe, geheel on'beschaafde planken;
2. (-er, -st), (fig.) zonder beschaving, in onontwikkelde staat levend, ruw, woest: on'beschaafde volken; getuigend van gemis aan beschaving: on'beschaafde manieren; on'beschaafde taal; bw., hij spreekt onbeschaafd'.