Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

omloop

betekenis & definitie

m., 1. het omlopen, het omvloeien: de geregelde — van het bloed;

2. het omwentelen van voorwerpen die zich om een middelpunt bewegen, m.n. van de hemellichamen: de — van de raderen van een uurwerk; de — van de aarde om de zon;
3. het omgaan van hand tot hand, het zich verspreiden in verschillende richting: goudgeld is niet meer in —; vals geld in — brengen; de meest tegenstrijdige berichten worden in — gebracht;
4. (bosbouw) tijdsverloop tussen de aanleg van een opstand en de eindkap;
5. (-lopen), rondlopende galerij aan de buitenzijde van een gebouw, trans van een toren, stelling van een molen e.d.;
6. (geneeskunde) paronychia of panaritium, acute ontsteking van de nagelwal (e);
7. (ook: scheel, fraas), deel van het buikvlies bij runderen en schapen, waaraan de ingewanden bevestigd zijn en dat als het ware om de darmen heen loopt;
8. kring waarin iemand zich beweegt, de personen die rondom hem verkeren.

(e) Omloop ontstaat meestal na een prik, waarbij bacteriën van b.v. een speld of naald in het onderhuidse weefsel kunnen binnendringen. De ontsteking kan leiden tot een abces in de vingertop en kan zich uitbreiden naar de rest van de vinger en naar de hand, via de pezen en lymfvaten van de vinger. Ook kan op den duur het bot van de vingerkootjes worden aangetast; er ontstaat dan een beenmergontsteking (→fijt). De behandeling van een omloop dient zo vroeg mogelijk te geschieden, en is bij voorkeur chirurgisch. Te lang wachten met de behandeling kan zelfs leiden tot verlies van de vinger.