Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kunstnijverheid

betekenis & definitie

v., ambachtelijke activiteit met als doel de vervaardiging van esthetisch verantwoorde, zinvolle gebruiksvoorwerpen, waarbij een duidelijke kunstzinnigheid tot uiting komt.

(e) Kunstnijverheid is zo oud als de menselijke beschaving: altijd hebben kunstenaars en ambachtslieden, alleen of in samenwerking, gebruiksvoorwerpen verfraaid en veredeld, zo dat deze soms kostbare siervoorwerpen werden. Het woord kunstnijverheid is men echter vooral gaan gebruiken in de 19e eeuw, deels als reactie op de lelijke massaprodukten van de machinale industrie. De ontwikkeling van de kunstnijverheid loopt parallel met die van de beeldende kunsten; voor beide houdt men een zelfde onderscheiding in stijlperioden aan. Na de neergang in de 19e eeuw kwam men tot een herwaardering van het ambachtelijk kunstwerk, die nog steeds voortduurt. Vooral de kunstnijverheid uit Scandinavië verheugt zich sinds 1945 in een grote belangstelling. De nadruk ligt hierbij op functionaliteit: sobere vormgeving en eenvoudige, natuurlijke materialen en grondstoffen, waardoor ook de industriële produktie beïnvloed werd (→industriële vormgeving).

Bekende scheppers van kunstnijverheid uit begin 20e eeuw: Ruskin, Morris (Engeland); Van de Velde (België); Berlage, Colenbrander, Eisenlöffel, Cachet (Nederland); Gallé, Lalique (Frankrijk); Eckmann, Panbok, Olbrich (Duitsland); Hoffmann, Klimt Moser (Oostenrijk). Uit latere jaren de Ned. ontwerpers: Van Krimpen (typografie), Rietveld (meubels), Copier (glas).

Musea met kunstnijverheid: Victoria and Albert Museum (Londen), Österreichisches Museum für Kunst und Industrie (Wenen), Musée des Arts Décoratifs (Parijs), Staatliches Kunstgewerbe-Museum (Berlijn), Museum für Kunst und Gewerbe (Hamburg), Museum voor Kunst en Geschiedenis (Brussel), Rijksmuseum (Amsterdam).

LITT: F.D. Klingender, Art and the industrial revolution (1947); J.de Fontanes, Hist. des métiers d’art (1950); H.E.Read, Art and industry (1953); H.E.van Gelder en J.Duverger, Kunstgesch. der Nederlanden (3 dln. 1954–56); A.Bøe, From gothic revival to functional form (1957).