Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

krom

betekenis & definitie

bn. en bw. (-mer, -st),

1. afwijkend van een rechte lijn, met een of meer bochten, verdraaid, gebogen (hetzij regelmatig of onregelmatig): kromme lijnen; een kromme weg; de Kromme Rijn; sla die spijker niet —, van ledematen: kromme vingers, benen, knieën (uitstaande of doorgezakte knieën); (van personen) met gebogen rug, vooroverbuigend: loop toch niet zo —;zich — lopen, werken, door veel lopen of werken een kromme rug krijgen; zich lachen, buitensporig lachen;
2. (oneig.) kromme gangen gaan, omwegen maken, niet recht op zijn doel af gaan of oneerlijk te werk gaan; kromme sprongen maken, alle mogelijke pogingen doen om zich uit een moeilijkheid te redden; van dat geld kun je geen kromme sprongen maken, het is amper genoeg voor de primaire behoeften, daarvan kan men niets bijzonders doen, kan men niet verkwistend of losbandig leven; zijn handen staan —, hij is diefachtig, ook: hij kan niets met zijn handen;
3. (fig.) verkeerd, slecht: iets dat is recht trachten te praten; dat gaat (spr.) het geld dat stom is, maakt recht wat — is, met geld is alles te bereiken; praten, gebrekkig praten, vooral van kleine kinderen.