v. (-en), het verschijnsel dat de kleur of tekening van de huid onder bepaalde voorwaarden kan veranderen.
(e) Men onderscheidt twee soorten kleurwisseling: een morfologische, die op de vorming van nieuwe huidkleurstof (pigment) berust, zoals het bruin worden van de huid onder invloed van de zonnestraling, en eenfysiologische kleurwisseling, die op verplaatsing van pigment berust. In tegenstelling tot de morfologische kleurwisseling is de fysiologische (waarover hierna uitsluitend wordt gesproken) een proces dat relatief snel tot stand kan komen, bij sommige inktvissen en vissen b.v. binnen een fractie van een seconde, terwijl even snel de voorafgaande toestand kan worden hersteld. De verandering berust steeds op de actie van kleurstofcellen (chromatoforen). Door spreiding van het pigment wordt het dier donker-, door concentratie lichtgetint. Geschiedt de spreiding en/of concentratie plaatselijk op het lichaam, dan kunnen allerlei vlekken, strepen en andere patronen tevoorschijn worden geroepen. Doordat er behalve donkere in de regel ook gekleurde (b.v. gele en rode) chromatoforen voorkomen, kan ook de kleur binnen zekere grenzen worden gewijzigd. Een belangrijke bijdrage tot kleur en tekening van vele dieren leveren voorts de lichtreflecterende guanoforen. (→guanofoor).
In vele gevallen gebruikt het dier zijn vermogen tot kleurwisseling om zijn tint en tekening zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met die van de onderof achtergrond, waardoor het minder gemakkelijk opvalt. Garnalen b.v. nemen op zandgrond precies de kleur van het zand over; sommige platvissen imiteren op gevlekte grond met grote nauwkeurigheid de grootte van de vlekken. De beschermende werking van deze soort kleurwisseling tegenover natuurlijke vijanden is experimenteel getoetst en steeds gerealiseerd gebleken.
Kleuraanpassing berust op visuele waarneming van de omgeving: na verwijdering van de ogen blijft aanpassing achterwege. Via de ogen en de hersenen kunnen de chromatoforen langs twee wegen tot pigmentexpansie of -concentratie worden gebracht: enerzijds langs zenuwbanen, die de kleurstofcellen rechtstreeks innerveren; anderzijds door afscheiding van kleurwisselingshormonen in de bloedbaan. Het eerste systeem (nerveuze regulatie) domineert bij dieren met snel verlopende bewegingen en kleurwisseling, zoals inktvissen. Het tweede (hormonale reulatie) domineert bij trage dieren, zoals de amfibieën. Bij vissen komen soms beide mechanismen naast elkaar tot hun recht, waarbij dan de nerveuze regulatie voor de snelle aanpassing aan een telkens wisselende omgeving zorgt, terwijl de hormonale het dier in staat stelt, een bepaalde tint gedurende langere tijd vast te houden.