m. (-ken),
1. lat, plank met knoppen, om er kledingstukken aan op te hangen; ook als een staand meubel met haken en armen, jassenboom; ook een enkele haak om kledingstukken aan op te hangen; (zegsw.) een neus als een —, een lange neus; aan iemands lijf hangen als aan een — (van kleren), slordig, zonder snit; de schoolmeestersjas aan de — hangen, het onderwijzersvak vaarwel zeggen;
2. (fig.) middel om van iets af te komen, van de baan te schuiven: een staatscommissie is vaak een — om daaraan lastige kwesties op de hangen; iets als — gebruiken, als (willekeurig) aanknopingspunt om iets anders ter sprake te brengen; (bij verg.) mager persoon, paard enz.