(kamde, heeft gekamd), 1. (overg.)
1. het haar, de haren —, ordenen met een kam -, zich —, met een kam zijn haar ordenen;
2. wol —, de vezels ervan ontwarren, in één richting brengen door middel van een kam;
3. het hooi aan de zijkanten van een hooiberg met een hark of klauw gelijkmaken; (vlas) strippen;
4. (schilderen) het nabootsen van eikehout in oliesaus; het bewerken van een beraapt muurvlak met een stalen kam.