Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Italiaans

betekenis & definitie

I. bn., van, uit, als in Italië: een Italiaanse soep;

II. zn., o., de Italiaanse taal (e).

(e) Italiaans is een van de Romaanse (of Neolatijnse) talen, gesproken door ca. 55 mln. mensen in Italië, het kanton Ticino en een gedeelte van Graubünden (Zwitserland), in het Joegoslavische (vroeger Italiaanse) Istrië en Dalmatië; verder in alle werelddelen, maar vooral in Noorden Zuid-Amerika en Afrika door ca. 10 mln. Italiaanse emigranten. Het Italiaans ontwikkelde zich in de loop van de middeleeuwen uit verschillende idiomen van het volksLatijn (vulgair-Latijn), die reeds de invloed van de Voorromeinse autochtone talen van Italië ondergaan hadden en later ook Germaanse of (betrekkelijk weinig) Griekse en Arabische elementen opnamen. Er zijn zo dialecten ontstaan, die eigenlijk alle een vulgair-Latijn waren, dat op verschillende wijzen werd gesproken. Niettemin bewaarden deze dialecten een zekere eenheid, ook dank zij de steun die zij in het kerk-Latijn vonden en de invloed van de klassieke litteratuur. Zo kon het vulgair-Latijn in Italië zelfs de hevigste aanvallen van de Germaanse invasies weerstaan.

Door historische en geografische oorzaken kon het Latijn zich het zuiverst in Toscane handhaven. Deze omstandigheid en het feit dat de eerste grote en geniale schrijvers, Dante, Petrarca en Boccaccio, hun belangrijkste werken in het Florentijns schreven, bewerkstelligden de overheersing van het Florentijns-Toscaans over alle andere dialecten, zodat het Florentijns tenslotte (hetzij ook met enige vermenging van andere dialectale elementen) het Italiaans is geworden.

De andere dialecten leefden en leven echter nog voort en konden zich onafhankelijk ontwikkelen vanwege de politieke verscheurdheid van Italië en hebben zelfs gedeeltelijk zeer belangrijke dichters gehad (b.v. Belli, Trilussa en Pascarella in het dialect van Rome, Di Giacomo in het Napolitaans, Porta in het Milanees, Barbarani in het Veronees enz.).

De Italiaanse dialecten kan men indelen in vier groepen: in het noorden vormen de Italisch-Gallische dialecten (Lombardisch, Piëmontees en Ligurisch) en, met een Keltisch substraat, het EmiliaansRomagnools, een groep. Een andere groep vormen de verschillende Venetiaanse dialecten. De derde groep bestaat uit de Middelitaliaanse dialecten (nl. de verschillende Toscaanse, die van Umbrië, Latium en Marche) en het Corsicaans. Tenslotte de zuidelijke dialecten: Napolitaans, Abruzzees, Calabro-Siciliaans en Apulisch. Op zichzelf staan het Sardisch, het Franco-Provençaals en het Ladinisch (Graubünden en Friuli).

De eerste taaldocumenten stammen (afgezien van enkele woorden in notariële stukken uit de 8e en 9e eeuw) pas uit 960—964 (Charters van Capua enz.). Merkwaardig is het feit dat onder de Romaanse talen het Italiaans het minst is veranderd, zodat men nog vandaag, met niet teveel moeite, een tekst uit de 12e of 13e eeuw kan lezen en begrijpen. De Italianen hebben zich altijd met hun taal bemoeid. De vraag of het Italiaans een soort algemene beschaafde taal, bestaande uit elementen van de verschillende dialecten moest zijn ofwel één overheersend dialect (nl. het Florentijns-Toscaans) heeft eeuwenlang de Italianen beziggehouden. Reeds Dante heeft het probleem aangesneden in zijn De vulgari eloquentia, waarin hij ook als eerste een indeling van de Italiaanse dialecten gaf. Pas in de 16e eeuw ontstond er een hevige en langdurige strijd over de questione della lingua tussen Bembo enerzijds, die in zijn Prose della volgar lingua (1525) voor de overheersing van het Florentijns vocht, en Castiglione en Trissino anderzijds, die een algemeen Italiaans voorstonden.

De polemiek duurde voort in de 17e-18e eeuw (de puristi of taalzuiveraars, met Baretti e.a.) totdat Alessandro Manzoni (*1785, ♱1873) door zijn taalvernieuwende boeken op de vraag een oplossing gaf die nog vandaag overheerst, nl. dat niet alleen de litteratuur, maar ook het taalgebruik van de (beschaafde) Florentijnen bepalend moet zijn voor het Italiaans. Bertoni voegde nog het taalgebruik van Rome toe, toen hij met Ugolini zijn spellingsregels en de woordenlijst van het Italiaans uitgaf (Prontuario di pronuncia e di ortografia, 1939). [prof.dr.E.Peternolli] LITT. G.Bertoni, Profilo ling. d’Italia (1940); W. von Wartburg, La posizione della lingua italiana 91940); W.Meyer-Lübke, Gramm. storico-comparata d. lingua it. ed. dialetti toscani (1941); T.A. Ugolini, Testi antichi italiani (1942); G.Rohlfs, Hist. Grammatik der it. Sprache (1949—54); C.Battisti en G.Alessio, Dizionario etimologico della lingua it. (1950-57); G.Devoto, Profilo di storia ling. ital. (1953); E.Monaci, Crestomazia it. dei primi secoli (1955); B .Migliorini, Storia della lingua it. (1960); M.Vitale, La questione della lingua (1960); TT.de Mauro, Storia ling. dell’Italia riunita (193); T.de Mauro, Storia linguistica dell Italia unita (1970); Z.Mulgačic, Introduzione allo studio della lingua italiana (1971); G.Rohlfs, Studi e ricerche su lingua e dialetti d’Italia (1972).