(Fr.: Suisse, Du.: Schweiz, Ital.: Svizzero), republiek in Midden-Europa, begrensd door Liechtenstein, de BRD, Oostenrijk, Italië en Frankrijk, 41293 km2, 6,3 mln. inw. Hoofdstad: Bern.
FYSISCHE GESTELDHEID Reliëf en afwatering. Het Zwitserse landschap is te verdelen in: 1. de Frans-Zwitserse Jura, 2. de Zwitserse hoogvlakte (Berner Oberland), 3. de Alpen (ca. 67 % van het land). De hoogste bergtoppen zijn: Matterhorn (4478 m), Dom (4545 m) en de Weisshorn (4505 m). Er zijn diverse klimaatgordels te onderscheiden door de grote hoogteverschillen in het landschap. Boven de 2800 m ligt eeuwige sneeuw. De belangrijkste gletsjers zijn de Aletsch (169 km2), Gorner (68 km2), Fiescher (41 km2) en Unteraar (39 km2).
In Zwitserland zijn talrijke meren (o.a. Bodenmeer, Meervan Genève, Meer van Neuchâtel, Lago Maggiore, Vierwoudstrekenmeer).
Flora en fauna. Er is een zeer rijke variatie in plantengroei vanwege de grote hoogteverschillen. Zo treft men er zowel Alpenflora als bijna subtropische flora aan (met teelt van citrusvruchten, granaatappels en vijgen te Ticino). De fauna van Zwitserland bestaat uit een mengsel van soorten die gerekend worden tot de Middeneuropese fauna, maar ook (ten zuiden van de Alpen) uit soorten die kenmerkend zijn voor de mediterrane fauna, waartoe o.a. de mol, de Italiaanse egel en de woelmuis van Fatio behoren. In de hoogste delen van de Alpen komen insekteneters voor, zoals egel, blinde mol, alpenspitsmuis en eekhoorn. In de noordelijke gebieden van de Jura treft men boomen steenmarters, bunzing, hermelijn en wezel aan, terwijl ook de vos algemeen voorkomt.
Voorts zijn de vogels er rijk vertegenwoordigd. Zo komen er o.a. de steenarend, oehoe, havik en valken voor, naast vele soorten hoenders en zangvogels.
BEVOLKING De bevolking van Zwitserland heeft zich ontwikkeld uit een menging van volken en talen: Retiërs, Kelten, Alamannen, Romeinen en Bourgondiërs. Een grote bevolkingsdichtheid hebben de dalen van Aare en Limmat. Grootste steden zijn Bern, Zürich, Bazel, Genève en Lausanne. Ca. 35 % van de bevolking woont in de steden. Het geboortencijfer is 11,7 %c, het sterftecijfer 9,0 %o. De totale bevolking is vanaf de jaren zestig snel toegenomen door de toevloed van buitenlandse werknemers, m.n.
Italianen. Van de bevolking is 17 % vreemdeling. Taal. In 1978 sprak 65 % van de Zwitsers Duits (19 kantons zijn overwegend Duitssprekend), 18 % Frans (vijf kantons Franssprekend), 12 % Italiaans (Ticino is Italiaanssprekend), 0,8 % Retoromaans (Graubünden) en 4,3 % andere talen. Het Duits, Frans en Italiaans zijn de officiële talen. Godsdienst.
Bijna 50 % van de bevolking is roomskatholiek, ca. 48 % is protestant; verder zijn er oudkatholieken en joden. Er is volledige godsdienstvrijheid.
Communicatie. Er is persvrijheid sinds 1874. In okt. 1968 is een wettelijke regeling getroffen voor het journalistieke recht om de herkomst van nieuwsbronnen te verzwijgen (behalve wanneer de staatsveiligheid daardoor in gevaar wordt gebracht). De pers is zeer gedecentraliseerd in Zwitserland; er zijn veel nieuwsbladen en tijdschriften. Er verschijnen 144 verschillende dagbladen. Bladen met de grootste oplagen zijn Bliek (boulevardblad), Tages Anzeiger Zürich en Neue Zürcher Zeitung (gezaghebbend).
Van belang is ook het Journal de Genève. De nationale radiozenders staan in Beromünster, Sottens en Monte Ceneri. Radio en televisie zenden hun programma’s uit in de officiële talen en in het Retoromaans; de op het buitenland gerichte radioprogramma’s zijn in het Spaans, Engels, Portugees, Arabisch en Esperanto.
ECONOMIE Door de grote economische groei van na de Tweede Wereldoorlog heeft de Zwitserse bevolking een zeer hoge levensstandaard. De afhankelijkheid van buitenlandse arbeidskrachten is steeds groot geweest. In 1975 werden immigratiebeperkingen opgelegd en werd het maximaal toegestane aantal seizoenarbeiders verkleind.
Landbouw. Ondanks de fysische gesteldheid heeft Zwitserland toch een belangrijke landbouw, waarin ca. 5 % van de beroepsbevolking werk vindt. Ruim 262500 ha is akkerland. Het areaal neemt wel af ten gunste van de veeteelt. Ca. 178000 ha wordt bebouwd met granen. Verder is er wijnbouw, o.a. langs randmeren van de Alpen.
Uit West-Zwitserland komt vooral witte wijn, uit Oost-Zwitserland vooral rode. Door een betere druivesoort en verbeterde produktiemethoden neemt de wijnproduktie toe. Ook de fruitteelt is van belang.
Veeteelt. De veestapel omvat 2 mln. runderen, 2,1 mln. varkens, 368000 schapen, 75000 geiten, 6,1 mln. stuks pluimvee en ruim 222000 bijenvolken. Van belang zijn de produktie van melk (3,5 mln. t) en van kaas (ca. 100 soorten; 1014001). Er is 763400 ha permanent grasland.
Bosbouw. Ruim een kwart van het land is bebost, waarvan 55 % in de Alpen en Voor-Alpen, 20 % in de Jura en 25 % in het Mittelland. Het aandeel van de naaldbomen neemt met de hoogte toe. Er zijn veel gemengde bossen. Veel van de bossen is in handen van afzonderlijke gemeenten.
Energie. Waterkracht is de natuurlijke energiebron van Zwitserland. Van de energie wordt 90 % geleverd door hydro-elektrische centrales. De rest van de behoeften wordt gedekt door thermische centrales en kerncentrales. De grootste waterkrachtcentrale is de Grande Dixence in Valais. De kerncentrales van Bernau leveren jaarlijks 2,5 mrd. kWh, die van Mühleberg levert 2,1 mrd. kWh.
Gas wordt in 45 fabrieken geproduceerd. Olie wordt uit Italië en Frankrijk aangevoerd in twee pijplijnen (GenuaCollombey en Besanjon-Cressier).
Mijnbouw. Zwitserland heeft buiten zijn waterkracht weinig natuurlijke bronnen; asfalt, zout en kalk worden gewonnen. Vroeger won men steenen bruinkool, ijzererts, goud, zilver, lood en koper. Industrie. De industrie is arbeidsintensief en gericht op de export. Zij levert de helft van het bruto nationaal produkt.
Het aantal kleine bedrijven maakt 70 % van het totale aantal uit. Slechts 168 industrieën hebben 500 werknemers of meer. Het aantal bedrijven neemt af. Van belang zijn de metaalindustrie (machines, precisie-instrumenten, ijzer en staal, aluminium), de textielindustrie (linnen, wol, zijde en katoen) in Noordoost-ZwitserZwitserland, STAATSINRICHTING. Kantons met hun oppervlakte, aantal inwoners en hoofdstad kanton oppervlakte inw. aantal hoofdstad Aargau km2
1404,6 X 1000 443,4 Aarau
Appenzell, verdeeld in — Ausserrhoden 243,2 46,4 Herisau
— Innerrhoden 172,1 13,2 Appenzell
Bazel, verdeeld in — Bazel-Stad 37,2 204,5 Bazel
— Bazel-Land 428,1 218,8 Liestal
Bern 6049,4 916,8 Bern Fribourg 1670,0 182,1 Fribourg Genève 282,2 339,3 Genève Glarus 684,3 35,0 Glarus Graubünden 7105,9 162,3 Chur Jura 837,5 66,8 Delémont Luzern 1492,2 292,3 Luzern Neuchâtel 796,6 159,7 Neuchâtel Sankt Gallen 2014,3 383,8 Sankt Gallen Schaffhausen 298,3 68,4 Schaffhausen Schwyz 908,2 92,7 Schwyz Solothurn 790,6 219,6 Solothurn Thurgau 1012,7 181,8 Frauenfeld Ticino 2810,8 262,1 Bellinzona Unterwalden, verdeeld in — Obwalden 490,7 25,2 Sarnen
— Midwalden 275,8 26,8 Stans
Uri 1076,5 33,6 Altdorf Valais 5225,8 213,0 Sion Vaud 3219,0 520,9 Lausanne Zug 238,6 73,6 Zug Zürich 1728,6 1115,5 Zürich inw.aantal: aantal inwoners land, de uurwerkindustrie in de Jura, met als centrum La-Chaux-de-Fonds, verder die van sieraden, speeldozen, platenspelers en foto-apparatuur, ook in de Jura, de chemische industrie, met als centrum Bazel, en de voedingsen genotmiddelenindustrie, m.n. Nestlé (zuivelprodukten, conserven, chocolade en tabakswaren).
Handel. In 1976 was voor het eerst sinds 1953 de handelsbalans weer positief. De in de tussenliggende jaren ontstane tekorten werden gecompenseerd door de inkomsten uit de vreemdelingenindustrie en het bankwezen. Geïmporteerd worden vooral metaalwaren, textiel, machinerieën en transportuitrustingen, voedingsmiddelen en minerale olie, geëxporteerd vooral machinerieën en transportuitrustingen (vooral niet-elektrische apparatuur), chemicaliën, precisie-instrumenten en -onderdelen en textiel. Belangrijkste handelspartners zijn de BRD, de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Oostenrijk.
Bankwezen. De centrale bank Schweizerische Nationalbank (Banque Nationale Suisse), opgericht in 1907, verzorgt de bankbiljettencirculatie en oefent toezicht uit over het overige bankwezen. Typerend voor het Zwitserse bankwezen zijn de 28 kantonale banken, waarvan de activiteiten beperkt zijn tot het gebied van hun kanton en die grotendeels eigendom zijn van de kantons. Zij hebben meer het karakter van spaarbanken; hun verplichtingen worden doorgaans gegarandeerd door het kanton. De oudste particuliere bank van Zwitserland is de Bank Leu & Co. te Zürich, opgericht in 1755. Ca.1800 was het bankwezen nagenoeg geheel in handen van particuliere bankhuizen, die ook bij handel en industrie betrokken waren.
De eerste handelsbanken ontstonden rond het midden van de 19e eeuw, voorlopers van de huidige grote banken, waarvan de grootste zijn de Schweizerische Bankverein, de Schweizerische Bankgesellschaft, de Schweizerische Kreditanstalt en de in de vorm van een coöperatie georganiseerde Schweizerische Volksbank met een uitgebreid kantorennet. Zij hebben het karakter van algemene banken. Nog steeds kent men een groot aantal particuliere bankhuizen, voornamelijk in Genève, Bazel en Zürich, die reeds meer dan een eeuw ook als vermogensbeheerder en beleggingsadviseur werkzaam zijn. Zwitserland heeft zich ontwikkeld tot een van de belangrijkste financiële centra ter wereld. Dit komt tot uitdrukking in de organisatie en de omvang van het bankapparaat, de mede door de federale staatsopbouw veroorzaakte grootste bankdichtheid ter wereld, een totale balanstelling der banken van vele malen het bruto nationaal produkt en een grote omvang van hun internationale activiteiten. Tot de karakteristieken van het Zwitserse bankwezen die vooral in het buitenland sterk de aandacht trokken, behoren het ver gegarandeerde bankgeheim en de nummerrekeningen, waarbij de identiteit van de rekeninghouder slechts aan een kleine kring van hoge bankfunctionarissen bekend is.
LITT. M.Iklé, Die Schweiz als internationaler Finanzplatz (1970).
Verkeer. Zwitserland heeft een centrale ligging in Europa en is een belangrijk doorvoerland. Alpenpassen worden al sinds de oudheid gebruikt. De hoofdverkeerslijnen worden gevormd door de west—oostverbinding Genève-Bern—Zürich-Sankt Margrethen door het Mittelland en de noord-zuidverbinding Bazel-Sankt Gotthard—Chiasso, alsook die van de alpenpassen Grote Sint-Bernhard, Simplon en San Bernardino. Er is 4990 km aan spoorlijnen (waarvan 2917 km federale spoorlijn), die door vele tunnels gaan. Het wegennet is 61600 km lang, waarvan 660 km autosnelweg.
Sinds 1958 wordt gewerkt aan een nationaal netwerk van tolvrije wegen van 1840 km lang, waarvan nu de helft gereed is, o.a. de weg door de Sint-Bernhard; de tunnelweg door de Sankt Gotthard was in 1981 gereed. De Rijn is voor de binnenscheepvaart essentieel. Er is een rijnvloot van 473 schepen. Zürich, Genève, Bern en Bazel hebben internationale luchthavens. De Swiss Air verzorgt de luchtvaart.
Toerisme. Zwitserland is toeristenland bij uitstek, m.n. voor de wintersport. Luzern, Interlaken, Zermatt, Saas-Fee, Davos en Sankt Moritz zijn bezoekerscentra (ook kuuroorden, sanatoria). STAATSINRICHTING Bestuur. Zwitserland is een republiek, waarvan het hoogste gezag berust bij het electoraat (alle Zwitserse burgers boven 20 jaar; sinds 1971 hebben ook de vrouwen kiesrecht). Het electoraat kiest zijn volksvertegenwoordiging en heeft stemrecht wat betreft amendementen op of herziening van de grondwet. Verder beslist het bij verzoek van 8 kantons of 30000 kiezers, over wetten en internationale verdragen en heeft het het recht, bij verzoek van 50000 kiesgerechtigden, om zelf amendementen op de grondwet in te dienen.
Het parlement heeft twee kamers, de Standerat (46 leden, gekozen en bezoldigd door de 23 kantons) en de Nationalrat (200 leden, direct voor 4 jaar gekozen). De Bundesrat is het uitvoerend orgaan (7 leden, gekozen uit 7 kantons voor 4 jaar door de Vereinigte Bundesversammlung, het parlement). De president van de Bundesrat wordt voor één jaar door het parlement gekozen en is niet direct herkiesbaar. De vice-president, voor wie hetzelfde geldt, mag wel de president opvolgen. Alle kantons zijn soeverein, voorzover niet bepaalde bevoegdheden aan de federale regering gedelegeerd zijn.
Rechtspraak. Het Bundesgericht zetelt in Lausanne en telt 26—28 leden, met 11-13 toegevoegde rechters. Het is ingedeeld in vier afdelingen. Elk kanton heeft zijn eigen magistratuur.
Munt. De Zwitserse frank (SFr) is onderverdeeld in 100 rappen (centimes). Op 1.10.1980 was de koers:
1 SFr = f 1,19 = BF 17.
Onderwijs. Het onderwijs is per kanton geregeld. Er geldt een leerplicht voor kinderen van 7—14 jaar en in de meeste kantons tot 16 jaar. Het basisonderwijs duurt zes jaren en is gratis. Daarna kunnen de leerlingen naar twee typen vervolgonderwijs waarnaze voortgezet of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs kunnen volgen. Van de 16-jarigen gaat ca. 15 % naar het gymnasium, dat vijf typen omvat en toegang geeft tot de zeven universiteiten, technische hogescholen en de economische hogeschool.
De universiteiten staan in Bern (1834), Bazel (1460), Genève (1559), Fribourg (1889), Lausanne (1537), Neuchâtel (1909) en Zürich (1833). Zwitserland telt vele particuliere scholen. Nog steeds krijgt een vrij groot aantal buitenlandse kinderen een deel van zijn vorming in Zwitserland.
Defensie. In de nationale militie dient men verplicht van 20—50 jaar. Eerste oefening: 4 maanden, dan jaarlijks 20 dagen. Er zijn 15 divisies, benevens 18 cavaleriesquadrons. Hoogst moderne bewapening. Bij mobilisatie omvat de krijgsmacht ca. 625000 man.
De luchtmacht bestaat uit drie regimenten en 375 vliegtuigen van modern fabrikaat. LUT. H.Gutersohn, Géographie der Schweiz (1958—69); A.C.A.van Nijnanten, Zwitserland (1963); R.Zürchner, Reisen durch die Schweiz (1971).
CULTUUR Bouwkunst. De Romeinse beschaving liet veel sporen na. Pas in de Karolingische tijd ontstonden regionale bouwscholen, waarin Zwitserse kunstenaars een onafhankelijke rol speelden. Kenmerkend voor deze tijd zijn de zaalkerken met drie absissen. De bekendste is die van Müstair (eind 8e eeuw). In de romaanse tijd werden door de kloosterorden overal in Zwitserland kerken en kloosters gebouwd.
Bekende voorbeelden zijn de Allerheiligenabdij te Schaffhausen, de abdijkerken van Payerne en Romainmótier-Envy, het Grossmünster van Zürich en de kathedralen van Bazel en Chur, die alle uit de 11e-12e eeuw dateren. Tijdens de gotiek drukten de bedelorden in Duitssprekend Zwitserland hun stempel op de kerkelijke bouwkunst. De vroeggotische kathedraal van Lausanne vertoont Bourgondische invloed. Een van de mooiste voorbeelden van hooggotiek is de kathedraal van Fribourg. De renaissance begon in Zwitserland reeds vroeg. Vermeldenswaard zijn de raadhuizen van Bazel (1508) en Luzern (1602-06).
Tot de belangrijkste voorbeelden uit de barok en het rococo (17e—18e eeuw) behoren werken van de Vorarlberger Bauschule. Een zeer verfijnde barok geeft de Stiftskirche (ca. 1680) van Arlsheim nabij Bazel te zien. In classicistische stijl zijn de kathedraal van Solothurn (1762) en het stadhuis van Neuchâtel (1782) gebouwd. De eerste moderne architect met internationale faam was K.Moser, aanvankelijk een vertegenwoordiger van de jugendstil, die vooral invloed heeft gehad met zijn toepassing van gewapend beton in de kerkbouw. Bekende architecten uit dezelfde periode waren R.Maillart, die als directeur van het Bauhaus in Duitsland Gropius opvolgde, en vooral Le Corbusier; beide laatsten waren echter nauwelijks in hun vaderland werkzaam. Na de Tweede Wereldoorlog, m.n. in het Duitssprekend deel van het land, verwierf de Zwitserse architectuur bekendheid op het gebied van de stedebouw en de civiele bouw.
Een bekend naoorlogs architect is M.Bill, die ook beeldend kunstenaar en schrijver is. LiTT. J.Bachmann en S.von Moos, New directions in Swiss architecture (1965); R.Hootz, Kunstdenkmâler in der Schweiz (1969); O.Birkner, Bauen und wohnen in der Schweiz 1850—1920 (1975). Beeldhouwkunst. Tot het oudste Karolingische beeldhouwwerk behoren reliëfs, o.a. in de kathedraal van Chur, waar zich ook romaanse reliëfs bevinden. Het munster van Bazel bezit eveneens romaans beeldhouwwerk.
In dezelfde stad treft men gotisch beeldhouwwerk aan in de portalen van het Münster, evenals in die van de kathedralen van Bern en Lausanne. Naast dit beeldhouwwerk in steen komt al vroeg houtsnijwerk voor, o.a. in Graubünden, waar men 16e-eeuwse, meestal beschilderde, houten altaren aantreft. De gevel van de San Lorenzo te Lugano (1517), tot stand gekomen onder Noorditaliaanse invloed, is een van de vroege renaissancefaçaden. Uit de barok dateren het rijke stucwerk en het houtsnijwerk aan koorbanken en kansels, o.a. in de kerken van Wettingen en Beromünster. In de rococoperiode drong de invloed van de Franse cultuur door. Pas in het begin van de 19e eeuw kwamen enkele belangrijke beeldhouwers voor, zoals de classicist J.J.Pradier, die vooral in Frankrijk werkte, en zijn leerling J.E.Chaponnière. Na hen behoorden V.Vela, A.von Niederhàusern, C.Burckhardt, H.Haller, K.Geiser en E.Suter tot de belangrijkste beeldhouwers.
Het werk van H. Arp vormt het begin van de moderne Zwitserse beeldhouwkunst, die met hem een internationale allure kreeg. In de jaren dertig verwierven o.a. A.Giacometti en M.Bill bekendheid; zij werden later gevolgd door o.a. Jean Tinguely,R.Müller, C.Megert en Markus Raetz.
LITT. M.Joray, Schweizer Plastik der Gegenwart (1959); P.Ganz, Geschichte der Kunst in der Schweiz (1960); R.Creux, Art populaire en Suisse (1970); P.Nizon, Diskurs in der Enge. Aufsätze zur Schweizer Kunst (1973).
Schilderkunst. De eerste belangrijke vorm van schilderkunst in Zwitserland was de kerkelijke muurschildering in de Karolingische en romaanse tijd, o.a. in de kerken van Müstair (9e eeuw) en Zillis (12e eeuw). De abdij van Sankt Gallen was een belangrijk centrum van boekverluchting, dat van de 9e—11e eeuw zijn grootste bloei beleefde. De belangrijkste gotische miniaturen zijn die van het 14eeeuwse te Zürich vervaardigde Grosse Heidelberger Handschrift (>Heidelberger Liederhandschriften). Urs Graf, een van de belangrijkste tekenaars die Zwitserland heeft gekend, en vooral Hans Holbein de Jonge, die een groot deel van zijn leven in Zwitserland doorbracht, drukten hun stempel op de tekenen schilderkunst van hun tijd. Andere bekende renaissanceschilders waren T.Stimmer, J. Amman, H.Leu de Jonge, H.Asper, H.Klauber, en
H.Bock de Oude. De 17e-18e eeuw leverden middelmatige schilders op, met uitzondering van de barokschilders G.Serodine en P.Mola. Vermeldenswaard is de school van portrettisten te Genève die op email schilderden; de bekendste vertegenwoordiger hiervan is J.Petotot. In de 18e eeuw blonken vooral de portretschilders uit, o.a. J.Liotard, A.Graf en J.H.Füssli, die hoofdzakelijk in Engeland werkte. Aan het einde van de 18e eeuw ontwikkelde zich het genre van de landschapen vedutaschilderkunst. Hierin traden F.Diday en A.Calamé op de voorgrond. Met deze traditie van romantische landschappen brak B.Menn. Zijn werk betekende een belangrijke stimulans voor de schilderkunst van de 19e eeuw, waarin de classicist C.Gleyre en A.Böcklin met zijn symbolisch-mythologisch werk het meest opvielen. Na Menn werkte zijn leerling F.Hodler vernieuwend als voorloper van het expressionisme. Een andere vernieuwer was F.Vallotton, die tot de – Nabis behoorde. Het impressionisme beïnvloedde C.Amiet en A.Giacometti.
Met Paul Klee, de belangrijkste schilder van voor de Tweede Wereldoorlog, H. Arp en diens echtgenote
S.Arp-Täuber, die mede het dadaïsme in het leven riepen, dat in Zürich een belangrijk centrum had, bekleedde Zwitserland een vooraanstaande plaats in de moderne schilderkunst. Andere bekende schilders zijn J.Itten die vooral als theoreticus grote invloed heeft uitgeoefend, M.Bill, wiens kunst berust op mathematische denkvormen, en R.Lohse. Tot de jongere generatie die min of meer in deze geest werkt, behoren K.Gerstner, R.Weber en J.Schulthess.
LITT. J.Gantneren A.Reinle, Kunstgeschichte der Schweiz (1947—68); cat. tent. 22 jonge Zwitsers, Stedelijk Museum, Amsterdam (1969); P.Althaus (in: W.Schmied, Malerei nach 1945; 1974).
Muziek. Het ca.610 gestichte klooster Sankt Gallen werd tegen het einde van de 9e eeuw het eerste belangrijke muziekcentrum in Zwitserland, o.a. doordat de dichter-componist Notker hier sequensen schreef, die door hun vorm en inhoud tot het einde van de 11e eeuw maatgevend waren. In de 10e eeuw, toen de meerstemmigheid in zwang kwam, werden de kloosters Einsiedeln en Engelberg belangrijke centra. Rond de 13e eeuw kwam ook de wereldlijke muziek op, die vooral door de melodieën van Franse troubadours werd beïnvloed. Het Grosse Heidelberger Handschrift is belangrijk voor de overlevering van de >minnezang. De meeste grote Zwitserse steden hadden sinds de 14e eeuw tamboers en pijpers in dienst.
De werken van de 16e-eeuwse muziektheoreticus Glareanus oefenden veel invloed uit. In de 16e eeuw was L.Senfl de eerste belangrijke Zwitserse componist. Tijdens de Reformatie werd de nadruk op de eenstemmige kerkzang gelegd en werd het orgelspel minder belangrijk. In de 17e eeuw beleefde het orgel echter een come-back. In de 17e en ook nog in de 18e eeuw werden vooral feestelijke liederen gecomponeerd, o.a. het Transponierte Psalmenbuch (1676) van
J.U.Sulzberger. J.Benn voerde voor de kerkmuziek de >generale bas in. De 17e-eeuwse componist J.M.Gletle schreef behalve kerkmuziek ook wereldlijke composities, zowel vocale als instrumentale. Tot de belangrijkste componisten uit de 18e eeuw behoorden J.C.Bachofen, J.H.Egli en F. J.L.Meyer von Schauensee die de eerste Zwitserse Singspiele schreef. Bekend werden de Schweizerlieder (1767) van de dichter J.K.Lavater, die door Schmidlin werden getoonzet. In het begin van de 19e eeuw legde de componist van koorwerken H.G.Nagli, die uitging van de ideeën van H.Pestalozzi, de basis voor een muzikale volksopvoeding die ook in het buitenland invloed uitoefende. Tot de belangrijkste componisten uit de eerste helft van de 19e eeuw behoorden X.Schnyder von Wartensee en T.Fröhlich. In de tweede helft van de 19e en het begin van de 20e eeuw traden F.Hegar, K.Attenhofer, H.Suter en vooral H.Huber op de voorgrond. Laatstgenoemde was de eerste Zwitserse componist die ook in het buitenland succes had. In de eerste helft van de 20e eeuw was O.Schoeck de belangrijkste componist van liederen. H.Sutermeister werd internationaal bekend door zijn opera’s. A.Honegger en F.Martin behoorden tot de Zwitserse componisten die in het buitenland waren gevestigd. Tot de 20e-eeuwse componisten die eveneens bekend werden, behoren C.Beck, R.Oboussier, W.Burkhard, H.Pfister, J.Wildberger, K.Huber, R.Kelterborn en J.Wyttenbach. Met avantgardistische muziek traden o.a. F.Furrer, H.U.Lehmann, U.P.Schneider, R.Moser en M.Venzago op de voorgrond. In 1935 werd te Genève een conservatorium gesticht. Verscheidene Zwitserse universiteiten hebben een leerstoel voor muziekwetenschappen, m.n. die van Bazel neemt een vooraanstaande plaats in. Het bekendste symfonieorkest is het Orchestre de la Suisse Romande dat in 1918 door de dirigent E.Ansermet te Genève werd opgericht. De dirigent P.Sacher richtte in 1926 het Basler Kammerorchester op en in 1933 de Schola Cantorum Basiliensis. De componist J.Guyonnet stichtte in 1959 de Studio de Musique Contemporaine en in 1967 een kamerorkest. In 1965 werd door de componist T.Kessler een studio voor elektronische muziek gesticht. Het Ensemble Neue Horizonte Bern wijdt zich sinds 1968 aan de uitvoering van avantgardistische muziek.
LITT. W.Wiora, Zur Frühgeschichte der Musik in den Alpenlandern (1949); E.Refardt, Musik in der Schweiz (1952); W.Schud e.a., Schweizer MusikerLexikon (1964); W.Labhart en H.Steinbeck, Schweizer Komponisten unserer Zeit (z.j.). GESCHIEDENIS PREHISTORIE. Het tegenwoordige Zwitserland was reeds in de voorhistorische tijd bewoond. De cultuurgeschiedenis van Zwitserland begon in het Neolithicum met de Horgener cultuur. In het ijzertijdperk volgde de Hallstatt cultuur, die vanaf het laatste kwart van de 5e eeuw v.C. door de La Tènecultuur werd opgevolgd.
VAN DE OUDHEID TOT DE 14E EEUW. Ca.500 V.C. werd het gebied bezet door Keltische stammen, o.a. de Helvetii, die in 58 v.C. onderworpen werden door de Romeinse consul Iulius Caesar. De streek werd tot ca.450 n.C. door de Romeinen overheerst en gelatiniseerd, terwijl op het eind van deze periode het christendom doordrong. Daarop vielen in het westen Bourgondiërs binnen, die snel waren geromaniseerd en in het oosten de Alamannen. Dezen gingen pas eeuwen later tot het christendom over, verjoegen de bevolking en drongen ook de Bourgondiërs terug tot de Sarine, nog steeds ongeveer de grens tussen een Romaansen een (veel groter) Duitstalig gebied. Het land werd kortstondig door keizer Karel de Grote beheerst (de in 720 gestichte abdij Sankt Gallen was een centrum van Karolingische renaissance, 8e-9e eeuw), vormde van 888—1032 deels het koninkrijk Bourgondië en werd in 1033 door vererving daarvan gevoegd bij het Duitse Rijk.
Door de zwakte van het keizerlijk gezag konden echter de 11e—12e eeuw opkomende steden een zekere zelfstandigheid verwerven en verkregen landsheren als de hertogen van Zahringen, de graven van Savoye en vooral de Habsburgers (die in 1218 gebied van de eersten erfden), grote macht. De kantons Uri en Schwyz, waar de vrije boeren in volksvergadering bijeenkwamen, waren in 1231 en 1240 onder onmiddellijk rijksgezag gesteld, maar toen Rudolf van Habsburg (in 1273 tot Duits koning gekozen) het bestuur over zijn gebied verstevigde en ook rechten over Luzern en Unterwalden verwierf, voelden zij zich bedreigd en sloten zij op 1.8.1291 met Unterwalden een bondgenootschap (Eedgenootschap) ter verdediging van hun vrijheden.
DE ONAFHANKELIJKHEIDSSTRIJD (1291 — 1513). Na een beslissende overwinning bij Morgarten (1315) werd het Eedgenootschap hernieuwd en traden Luzern (1332), Zürich (1351), Glarus (1352), Zug (1352) en Bern (1353) toe. Dit bondgenootschap bracht de Habsburgers in 1386 (bij Sempach) en in 1388 zware nederlagen toe en dwong hen tot vrede. Deze successen, die ook Wallis, Appenzell, Sankt Gallen en Schaffhausen deden toetreden (maar als Zugewandte Orte, d.i. zonder stem), werden gevolgd door veroveringen, vergemakkelijkt door de twisten in het Duitse Rijk. In 1415 werd de Aargau bezet. De verdeling van het graafschap Toggenburg leidde tot oorlog tussen Zürich en Schwyz, waarin Zürich werd verslagen (1446), maar in 1450 in haar rechten hersteld.
In 1460 werd de Thurgau veroverd en van 1474—77 een roemrijke oorlog tegen de Bourgondische hertog Karel de Stoute gevoerd. Keizer Maximiliaan i poogde zijn gezag te doen gelden, maar moest bij de Vrede van Bazel (1499) in de feitelijke onafhankelijkheid (1648 officieel erkend) van Zwitserland berusten. Intussen had de verdeling van de buit scherpe twisten veroorzaakt, tot in 1481 een overeenkomst (Stanser Verkommnis) werd getroffen, waarop Fribourg en Solothurn toetraden. Tegenstellingen tussen boeren en stad veroorzaakten echter nog heftige geschillen. De voortdurende strijd had de Zwitserse boeren, die ook ten gevolge van overbevolking veelvuldig in vreemde krijgsdienst traden, tot de beste soldaten van Europa gemaakt; de deelneming aan de oorlog in Italië tegen Frans i van Frankrijk leverde rijke buit en gebiedsuitbreiding. In 1499 werd Graubünden, in 1501 Bazel in het Eedgenootschap opgenomen, van 1440—1512 werd Ticino veroverd.
DE DREIZEHNORTIGE EIDGENOSSENSCHAFT (1513—1798). Na de vrede met Frankrijk (1516) was Zwitserland tot 1798 in de Europese politiek neutraal, ofschoon in de 16e—18e-eeuwse Europese oorlogen Zwitsers krijgsvolk vaak door beide partijen geworven werd. De krijgsdienst, die arbeidskrachten wegzoog, bleef een bron van onenigheid tussen boeren en steden. Ook in andere opzichten was het Eedgenootschap, waartoe behalve de 13 leden ook stemloze zelfstandige en door één of meer leden beschermde of bestuurde gebieden behoorden, innerlijk zeer verdeeld. De Tagsatzung, het overkoepelende orgaan, had geringe bevoegdheid en de vanaf 1519 vooral in de steden doordringende Reformatie (Zwingli in Zürich) bracht scheuring en burgertwist. De twee Rappeler Oorlogen (1529 en 1531) werden tenslotte ten gunste van de roomskatholieke boerenkantons beslecht, waarna Zwitserland drie eeuwen in een protestants (Zürich, Bern, Bazel, Schaffhausen) en een katholiek (Uri, Schwyz, Unterwalden, Zug, Luzern, Fribourg, Solothurn) gebied verdeeld bleef; Glarus en Appenzell hadden een gemengde bevolking.
De protestantse kant werd versterkt door machtstoename van Bern, dat in 1536 de calvinistische bondgenoot Genève tegen Savoye steunde en (in overleg met Frankrijk) Vaud annexeerde. In de Eerste Villmerger Godsdienstoorlog (1656) hadden de katholieken nog de overhand, na de Tweede (1712) overvleugelden de protestantse steden Bern en Zürich het katholieke Luzern. In de 18e eeuw was het Zwitserse gebied, in 1707 nog vergroot met Neuchâtel (bezit van de Pruisische koning), een van de welvarendste van Europa. In de steden, waar zich veel Franse hugenoten gevestigd hadden, bloeiden handel en industrie (textiel, horloges). Het bestuur van de steden, die door de economische groei groot overwicht kregen, was in handen van een gesloten regentenoligarchie, maar ook in de boerenkantons verwerd de oorspronkelijke democratie tot een klasseregering, daar nieuwe ingezetenen slechts beperkte rechten kregen. De Franse invloed was sterk en de denkbeelden van de Verlichting vonden weerklank bij de uitgesloten burgerij, die ook de Franse Revolutie met sympathie begroette en op steun van het nieuwe Frankrijk hoopte.
Zwitserland, dat geen federaal leger had, verzette zich niet, toen Frankrijk in 1793 Bazel annexeerde en in 1797 Valtellina bij de Cisalpijnse Republiek voegde. Het Eedgenootschap ging te gronde toen Frankrijk, onder voorwendsel van steun aan een separatistische beweging in Vaud, heel Zwitserland bezette (1798), waartegen slechts Bern zich, vruchteloos, weerde. UNITARISME EN FEDERALISME (1798-1848). De Helvetische Republiek werd als veroverd gebied behandeld, terwijl ook Russische en Oostenrijkse legers grote schade aanrichtten. Frankrijk annexeerde o.a. Genève en legde een sterk gecentraliseerde staatsvorm op, in 1803 met een Acte de Médiation door een federalistische vervangen. Uit de afhankelijke gebieden werden zes nieuwe kantons gevormd.
Federale zaken werden onder een Bondsraad, onder leiding van de Landammann gebracht. Dit bestuur voldeed goed, maar economische moeilijkheden en militaire verplichtingen aan Frankrijk drukten zwaar, zodat Zwitserland zich na Napoleons nederlaag in 1813 neutraal verklaarde, hoewel het doortocht van troepen van de tegen de keizer verbondenen moest toestaan. Het Congres van Wenen voegde drie nieuwe kantons (waaronder Genève) aan de gehandhaafde 19 toe (Valtellina kwam aan Oostenrijk) en verklaarde Zwitserland voor eeuwig neutraal. De bondsakte van 1815 herstelde de kantonale zelfstandigheid (hoewel nu zorg aan de federale verdediging besteed werd) en ook in de afzonderlijke kantons zegevierde de reactie. Een opkomende liberale beweging kon na de Franse Julirevolutie (1830) maatregelen als afschaffing van privileges en uitbreiding van kiesrecht doorvoeren (zgn. regeneratie). Zeer behoudend bleef het bestuur van Neuchâtel en de stad Bazel, waarvan zich in 1833 het geliberaliseerde Bazel-Land afsplitste.
Vooral in de protestantse kantons ontstond een radicale unitaristische stroming. Anti-katholieke maatregelen in Aargau (1841) verbitterden de stemming en toen Luzern het onderwijs in handen van de jezuïeten gaf, trokken vrijwilligers op tegen de stad. Daarop sloten de zeven katholieke kantons een onderling beschermingsverdrag, de Sonderbund (1845), die steun zocht bij Oostenrijk en Frankrijk. Maar de Bondsraad nam met 12 tegen 10 stemmen staatshervorming en ontbinding van de Sonderbund aan; deze werd verslagen (1847) nog vóór buitenlandse interventie mogelijk was, waarop de overwonnen kantons tot belofte zich naar de meerderheid te schikken gedwongen werden. DE BONDSSTAAT (vanaf 1848). De grondwet van 1848 maakte buitenlandse betrekkingen, leger, maten, munt en postwezen tot federale zaken. In 1859 werd het dienstnemen als huursoldaat verboden, zodat na de oprichting van het Rode Kruis (Genève, 1864) de Zwitserse bemoeienis met Europese oorlogen zich tot zorg voor de slachtoffers beperkte.
De grondwetsherziening van 1874 versterkte het centraal bestuur en stelde een facultatief referendum in. In de tweede helft van de 19e eeuw nam de welvaart toe.
Na de Eerste Wereldoorlog nam Zwitserland als lid van de Volkenbond deel aan toepassing van economische sancties, maar in 1938 keerde men terug tot volledige neutraliteit, ook gedurende de Tweede Wereldoorlog, waarin Zwitserland zich moest richten op de Duitse economie, hoewel de algemene sympathie (anders dan in de Eerste Wereldoorlog) aan de andere kant lag. Na de invoering van een evenredig kiesstelsel in 1918 verloren de oude radicalen, die sinds 1848 de meerderheid hadden, terrein. Sindsdien houden de drie grote partijen (katholieke conservatieven, radicalen en socialisten) elkaar ongeveer in evenwicht. Het hele politieke leven is doortrokken van een zeker conservatisme. Een strikt betrachte neutraliteit hield Zwitserland buiten alle politieke en militaire organisaties. In juni 1976 sprak een staatscommissie zich in meerderheid uit voor de toetreding tot de VN.
De regering streeft uitbreiding en verbetering van de sociale voorzieningen na en bestrijdt de werkloosheid. Na 1945 nam de economie een hoge vlucht, en daarmee groeide de stroom van vreemdelingen. Dit probleem was aanleiding tot een referendum op 20.10.1974 waarin twee derde van de Zwitsers zich uitsprak tegen uitwijzing van honderdduizenden buitenlanders. Toch heeft men in stilte sinds de hoogconjunctuur van de jaren zestig vele duizenden gastarbeiders laten afvloeien. In 1974 en 1975 werden er referenda gehouden in de Juradistricten van het kanton Bern, die leidden tot ongeregeldheden tussen vooren tegenstanders van de afscheiding, die door de Franssprekende bevolking werd verlangd. De uitslag van de volksstemmingen was van dien aard, dat een 23e kanton, nl.
Jura, gevormd werd (jan. 1979). Ook werd een regeringsvoorstel voor een rentevrije lening voor ontwikkelingsbijstand afgewezen en sprak de bevolking zich uit tegen legalisering van abortus.
LITT. W.Martin, Hist. de la Suisse (4e dr. 1959); H.Tschàni, Profil der Schweiz (1967); J.Rohr, La Suisse contemporaine; société et vie politique (1972); J.F.Aubert, Petite histoire constitutionelle de la Suisse (1974); W.Nigg, Die Schweiz (1975);
J.Ziegler, Une Suisse au-dessus de tout soupçon (1976); F.R.Allemann, 25 Mal die Schweiz (3e dr. 1977); E.M.Luck, Modern Switzerland (1978).