m. (-s),
I. iemand die houdt:
1. iemand die bezit: de houders van de bankbiljetten; de — van een wissel, hij die op de vervaldag hetzij als nemer, hetzij als geëndosseerde de rechthebbende is op de wisselsom; (bij uitbreiding) hij die op een bepaald ogenblik eigenaar van de wissel is: de rechtmatige — van een wissel enz.; de — van een aandeel: de rechthebbende, de bezitter van het aandeel; als rechtsterm in beperkter zin, hij die iets onder zich heeft: de eigenaar heeft het recht de aan hem toebehorende zaak van iedere — terug te vorderen (art. 629 Ned. BW); de huurder is -, geen bezitter;
2. beheerder, bestuurder, ondernemer: de — van een bank van lening;
3. hij die bijhoudt, schrijft: de van een dagboek;
II. iets dat houdt:
1. iets dat tegenhoudt, b.v. de pal van het krabbelrad in een houtzaagmolen; een keertouw; 2. iets dat inhoudt, b.v. een viskaar; een — voor patronen;
3. iets dat vasthoudt, vastklemt of veroorlooft om vast te houden: een — voor reageerbuisjes.