Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hertog

betekenis & definitie

[→Ouddu. herizogo, die met het leger uittrekt], m. (-en), (hist.) de aanvoerder van de heerban in een gewest van het Frankische Rijk; (later) ook burgerlijk bestuurder met vrijwel onafhankelijk gezag; (thans) hoge adellijke titel in verscheidene Europese landen.

(e) Een hertog was oorspronkelijk bij de Germaanse stammen, die geen vast koningschap kenden, een uit de aanzienlijken wegens zijn militaire kwaliteiten gekozen opperbevelhebber. Deze functie was oorspronkelijk slechts gedurende een oorlog en zuiver militair van kracht, maar kreeg al spoedig een duurzaam en tevens niet-militair karakter. In de Frankische en Langobardische rijken waren de hertogen als het ware militair gouverneur van bepaalde streken. Bij verzwakking van het centrale gezag konden vooral de grens-hertogen zich gemakkelijk onafhankelijk maken, doordat de gebrekkigheid der communicatiemiddelen aan de grenzen het meest voelbaar was en zij in verband met de oorlogen over de meeste volmachten en troepen beschikten. Onder de Karolingen werd in het Frankische Rijk het hertogschap weliswaar afgeschaft, maar aan de grenzen bleven flinke gebieden onder een markgraaf en uit de markgraafschappen kwamen weldra (onder de druk van invallen) de stam-hertogdommen (Saksen, Beieren, Zwaben) tot stand. Latere pogingen hen in ambtshertogen (d.w.z. rechtstreeks van hun monarch afhankelijke gezagsdragers) te veranderen mislukten, maar wel geraakten de hertogdommen versplinterd in tal van territoria. Frankrijk en Engeland kenden geen stam-hertogen.

Hoewel er niettemin ook in Frankrijk belangrijke hertogdommen zijn geweest, werd ook daar, evenzeer als in Engeland, hertog een zeer hoge adellijke titel, die niet meer (zoals in de middeleeuwen) met het gezag over een eigen territorium was verbonden. Ook de adel van het Koninkrijk der Nederlanden kent de titel van hertog, al komt deze aan geen enkele Nederlander toe; wel bezitten enkele Belg. geslachten een Ned. hertogstitel, doordat deze door koning Willem I in 1816 werd erkend. Bij de Ned. adel heeft de titel van prins de voorrang boven die van hertog, hetgeen merkwaardig is, daar in de Westeuropese landen de hertogstitel boven die van prins pleegt te gaan.

LiTT. G.Tellenbach, Königtum und Stamme in der Werdezeit des deutschen Reiches (1939); T.Mayer, Fürsten und Staat (1950).