(herhaalde, heeft herhaald), (overg.)
1. nog eens doen, overdoen, opnieuw hetzelfde doen: deze bewerking moet enige malen worden herhaald; hij herhaalde zijn wandeling iedere dag;
2. zich —, nogmaals gebeuren, terugkomen: de koorts heeft zich niet herhaald;
3. nog eens zeggen, herzeggen: zij herhaalde haar verzoek; nazeggen: ik weet niet of het waar is, ik herhaal alleen wat anderen mij hebben gezegd;
4. zichzelf van een kunstenaar, schrijver enz. dezelfde motieven, effecten nogmaals gebruiken: deze schilder, dichter herhaalt dikwijls zichzelf;
(gew.) repeteren, instuderen: een muziekstuk —.