Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hars

betekenis & definitie

m./o. (-en),

1. dikvloeibare, veelal klevende stof, die voorkomt in de harsgangen in het hout van sommige boomsoorten (e);
2. kleverig bestanddeel in benzine (e).

(E) AARDOLIE. Hars is het kleverige bestanddeel in motorbenzine en motorkerosine, dat zich door oxidatie en polymerisatie ontwikkelt uit aanwezige diolefine koolwaterstoffen. Het vormt afzettingen niet alleen bij het opslaan van de benzine maar ook in de carburator, brandstofsproeiers en inlaatkleppen. Het bemoeilijkt door kleverige afzettingen het functioneren van de motor. Aanwezigheid van zuurstof en sporen van metalen bevorderen de harsvorming. Daarom worden →additieven zoals antioxidantia en metaaldeactivatoren aan motorbrandstof toegevoegd.

PLANTKUNDE. Hars komt voor in zowel naaldhoutals loofhoutsoorten. Veelal worden de harsen in een adem genoemd met de gommen waarmee zij verwant zijn. Tot de harsen behoren ook de uitscheidingsprodukten van sommige boomsoorten (copal en damar). Hars is in beperkte hoeveelheid aanwezig in de harsbevattende boomsoorten, maar wordt tot zeer grote hoeveelheden gevormd en uitgescheiden als reactie op een verwonding (soms meer dan 100 kg per jaar per boom). Hoewel het mechanisme van de harsvorming onbekend is, veronderstelt men dat de functie van de harsvorming bestaat uit het afsluiten van een wond tegen uitdroging en infectie door fungi of insekten. Mogelijk bestaat er enige betrekking met de vorming van looistoffen die in sommige gevallen een tussenprodukt schijnen te zijn.

Bekende boomfamilies onder harsvormers zijn bij de coniferen de familie Pinaceae en bij het loofhout de Burseraceae, de Dipterocarpaceae, de Sapotaceae en sommige geslachten van de Caesalpiniaceae en Papilionaceae. Sommige soorten worden wel aangeduid als reukharsen en zijn grondstof voor wierook. De genoemde harsen kan men aanduiden als primair, want het zijn de ongemodificeerde produkten die door de boom gevormd worden. Zij worden ook wel onder de naam balsem aangeduid. Daarnaast kan men secundaire harsen onderscheiden die verkregen worden door sommige primaire harsen aan een technologisch proces te onderwerpen. Tot deze behoort o.a. →colofonium.

Harsprodukten werden met pek en teer zeer algemeen gebruikt voor het dichten van houten schepen. Reeds vóór de tijd van de Romeinen werd de Pinus in Zuidwest-Frankrijk getapt voor de harswinning. Van een aantal harssoorten vindt de winning en inzameling systematisch in ondernemingsverband plaats. Dit is het geval met de balsem van sommige soorten Pinus. De bomen worden met een vaste regelmaat aangesneden tot in het hout, waarbij de wond telkens opnieuw wordt geopend. De dikvloeibare balsem, een oplossing van colofonium in terpentijnolie, vloeit dan langs de tapwond in een cup die met tussenpozen van enkele dagen geledigd wordt.

Door destillatie wordt een scheiding van colofonium en terpentijnolie verkregen. Deze tap is arbeidsintensief en valt niet te mechaniseren. Om de opbrengst aan ruwe balsem per tapping te verhogen wordt vaak een zuurbehandeling (meest zwavelzuur) op de tapwonden toegepast, zodat de harsvloei ca. tweemaal zolang doorgaat. Het tap-areaal per tapper kan hierdoor verdubbeld worden, terwijl de opbrengst vrijwel gelijk blijft. De bekendste fossiele hars is →barnsteen. De harsen zijn mengsels van enige tientallen componenten die niet alleen per boomfamilie sterk verschillen maar ook per boomgeslacht.

Binnen een zelfde boomsoort kan nog enig verschil bestaan tussen het produkt van oude en jonge bomen dat in samenstelling weer ietwat kan variëren met het jaargetijde. De meest bekende componenten uit Pinushars zijn abiëtinezuur (C19H2802) en pimaarzuur (C20H30O2).