bn. en bw. (-er, -st),
1. hevig vertoornd, zeer boos, woedend: zij werden door hun grimmige vervolgers van alle zijden bestookt;
2. vreselijk om aan te zien: een — monster; het grimmige Noorden,
het barre Noorden; het grimmige noodlot;
3. toornig, onvriendelijk: een grimmige blik; (bw.) op een wijze die van woede blijk geeft: — kijken; 4. (bw.) fel, hevig: het is — koud, vinnig koud.