Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

grasland

betekenis & definitie

o. (-en),

1. grond die voor grasteelt geschikt is (e);
2. (stuk) weiof hooiland.

(e) Men kan natuurlijk en gecultiveerd grasland onderscheiden, voorts ook blijvend of permanent en tijdelijk grasland of kunstweide. Ook sportvelden kunnen tot het grasland gerekend worden. Grasland kan gebruikt worden om er vee te laten grazen en om te maaien voor wintervoer (hooi, ingekuild gras). Natuurlijk grasland vindt men verspreid over een groot deel van de aarde. In droge streken spreekt men van steppe, savanne of prairie, die in woestijn of in bos kan overgaan. Deze graslanden, die vaak met grove, droogteresistente grassoorten begroeid zijn, worden veelal zeer extensief beweid met rundvee of schapen.

Andere gedeelten worden gehooid. De produktie is dikwijls zeer laag. In vochtige streken met hoge waterstand, of in dalen die aan overstroming bloot staan, alsmede in bergachtige streken komt eveneens natuurlijk grasland voor. De meeste van deze aan de natuur overgelaten gebieden hebben een begroeiing die aan de omstandigheden is aangepast. Op de berghellingen vindt men veelal gras met veel kruiden (matten). In zeer vochtige gedeelten gaat het grasland over in moerasflora. Het gebruik hangt af van de plaatselijke omstandigheden.

De verzorging omvat het aanbrengen van meststoffen, regeling van de waterstand en de bewerking van de grasmat. Door intensieve bewerking (scheuren, frezen en nieuwe inzaai) wordt een snelle verbetering beoogd.

Het zeeklimaat en de laagliggende grond in Nederland zijn zeer gunstig voor de weilanden. Ca. 56 % van de Ned. cultuurgrond bestaat uit grasland (13000 km2).

In België, waar ongeveer de helft van de landbouwgronden uit grasland bestaat (8100 km2, 1975), zijn de omstandigheden in sommige streken minder gunstig voor het verkrijgen van goede weilanden.