v./m./o. (-en),
1. voorhangsel voor de afsluiting of bedekking, m.n. voor vensters: als de lamp aangaat, worden de gordijtien gesloten; een voor iets schuiven, (fig.) het bedekken, er niet verder over spreken; gordijntjes, zekere dracht van het haar (van vrouwen), waarbij dit schuin over de slapen is weggestreken;
2. (m.n.) voorhangsel waardoor een toneel wordt afgesloten: het — gaat op, het stuk begint; het valt, het stuk is afgelopen (ook fig.);
3. (fig.) ben. voor het geheel van maatregelen waarmee een land of instelling wordt afgesloten: ijzeren -.
4. afhangend weefsel van draden (cortina) onder de hoed van bepaalde paddestoelen;
5. hoofdwal die twee bolwerken of bastions verbindt, courtine;
6. beschuttende beplanting: daarom heb ik daar aan de rivier een — van populieren laten zetten.