Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

goedig

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st), zich goed en zacht tonend jegens anderen, zachtaardig, inschikkelijk (met bijgedachte aan zwakheid van karakter): hij kan zo echt zijn; wat is die hond —; (van het gelaat, de ogen enz.) vriendelijk, goedhartig van uitdrukking: zij heeft zulke goede ogen; (bw.) op een wijze die blijk geeft van goedhartigheid: kind, sprak zij je moet dat niet zo hoog opnemen.