Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zacht

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. niet hard, week: — als was, als boter; een — bed, waar men in zakt; — leder, niet stug, buigzaam; — hout, hout van naaldbomen; — potlood, dat gemakkelijk, slechts bij geringe druk schrijft; een — (gekookt) eitje, (ook) een sul, halfzachte;
2. bijna onmerkbaar: een zachte hand; — slapen, ongestoord verkwikkend; — weer, niet guur of koud; een — klimaat, niet ruw; een zachte winter, niet streng; een — windje; teder: een zachte blik van de ogen; een zachte dood hebben, niet pijnlijk, kalm; met zachte drang; een — karakter; met zachte woorden; een — verwijt; een — prijsje, voordelig; — water, weinig kalkhoudend; niet streng: een zachte straf; (van geluiden) een zachte stem; (bw.) — spreken;
3. (van lichtindrukken) het oog aangenaam aandoend: zachte kleuren: zachtgroen, zachtroze e.d.;
4. niet snel: — lopen; rij wat zachter; als aanmaning, naderend tot tw.: —! — wat! niet zo hard;
5. geleidelijk, langzaam, niet sterk: een zachte kromming in de weg;
6. zelfst. in de uitdrukking op zijn zachtst genomen, gezegd, uitgedrukt, de zaak van de gunstigste zijde beschouwd.