Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

glad

betekenis & definitie

bn. en bw. (-der, -st), I. bn.,

1. (van oppervlakten) zeer weinig wrijving gevend bij beweging erover, zodat men er niet, of met moeite op kan gaan en staan: het ijs is -; (abs.) het is buiten; (fig.) de stoep is daar -, het is er een stoepje, scherts, gezegd als er verscheidene meisjes uit hetzelfde gezin kort na elkaar trouwen; zich op — ijs wagen, zich op gevaarlijk terrein begeven, een onderwerp aanroeren waarvan men niet geheel op de hoogte is; hij is op een gladde weg, op een gladde baan, hij loopt gevaar te vallen, hij gaat zijn verderf tegemoet;
2. glibberig, b.v. van dieren waarbij men op naakte huid geen vat heeft: een gladde slang; (oneig.) het is een gladde aal, een gladde vogel, een slimmerd, men heeft geen vat op hem, hij laat zich niet gauw vangen; (vandaar) bij de pinken, gewiekst: een — ventje; een gladde, een gauwerd; daar ben je niet — genoeg voor, niet gewiekst, niet slim genoeg;
3. met een zeer effen en min of meer glanzig oppervlak: gladde meubels, die gewreven zijn; een gladde jas, die door slijten kaal en glimmend is geworden; gladde koeien, met glanzende huid, als blijk van gezondheid;
4. (in ruimere toepassing) effen, zonder ongelijkheden: een gladde steen, zonder ruwigheden; een gladde gouden ring, zonder versiering of steen; (van de stijl, van verzen enz.) zeer vloeiend, beschaafd: gladde, maar krachteloze verzen; zonder rimpels en plooien: een en effen voorhoofd; een gladde japon, zonder opmaaksels of plooisels; gladde spiervezels, in tegenstelling tot de dwarsgestreepte; gladde wollen stoffen; een geweer, kanon, zonder trekken in de loop; de gladde haai, gladde rog, zonder schubben, zonder stekels; een gladde zee, met effen waterspiegel;
5. niet ruw of ruig (van de huid), kaal: een gladde schedel; een gladde steenrots, een naakte, kale rots; baardeloos, geschoren: een gladde kin; "hij heeft een gezicht, geen baard;
6. (oneig.) hij heeft een gladde tong, is welbespraakt, veelal in ongunstige zin van bedriegers of vleiers; een gladde boedel, die onbezwaard is; een gladde weduwnaar, een gladde vrijer, met wie te huwen geen bezwaren heeft (in het eerste geval met de bet.: zonder kinderen); (gemeenz.) dat is nogal -!, dat spreekt vanzelf, dat zal wel uitkomen;
7.zonder belemmering, vlot, gemakkelijk verlopend;

II. bw.,

1. op onbelemmerde wijze, vlug, vlot; het mes ging er — door; de verzen vloeiden hem — van de lippen; het gaat hem af, hij heeft er geen moeilijkheden mee; dat loopt van stapel, zonder belemmeringen, het gaat als van een leien dakje, dat zit hem niet —, dat zit zo niet, dat lukt hem niet, dat gaat nog zo gemakkelijk niet; dat zal hem niet — zitten, dat zal hem opbreken, daar zal hij geen plezier van hebben; terugnemen, aan de beurs effecten terugnemen zonder report te berekenen;
2. geheel, volstrekt: ik ben het — vergeten; mijn hoed is door de regen — bedorven; het was — uit; dat is — onmogelijk; je hebt het — mis.