bw.,
1. over het genoemde of bedoelde heen: het kleed dat — ligt; de trein die — reed (over de brug);
2. zo dat het over de rand gaat: pas op, het gaat —;
3. ter aanduiding van een betrokken zijn bij, een zich doen gelden over iets: hij gaat heeft het beheer of toezicht over het bedoelde; wie beschikt ?;
4. met betrekking tot een onderwerp, een mening of oordeel: wij hebben — gesproken; hoe dank je —? (ook in de zin van: wordt het geen tijd om heen te gaan of het bedoelde te doen);
5. aan de andere zijde van het genoemde of bedoelde; eindelijk waren wij — (over de rivier, de bergen enz.).
