(werd gewaar, is gewaargeworden),
1.bespeuren, bemerken met een van de zintuigen, m. n. met het gezicht: wij werden hem van verre gewaar;
2. merken, beseffen, inzien: men dreef despot met hem, maar hij werd het niet gewaar; ook van aandoeningen;
3. te weten komen: hoe ben je dat gewaargeworden?;
4. gevoelen, ondervinden: hij zal mijn wraak -; dat zul je -! (als waarschuwing of bedreiging), daarvan zul je de (kwade) gevolgen ondervinden, (ook) dat zul je zien.