v.,
1. (geologie) het opgebouwd zijn uit plaatvormige lichamen waarvan de horizontale uitgebreidheid aanzienlijk groter is dan de verticale (e);
2. (vegetatiekunde) laagsgewijze opbouw van de vegetatie (e).
(e) geologie. Gelaagdheid is vooral kenmerkend voor sedimenten (➝afzettingsgesteenten). Deze gelaagdheid (primaire gelaagdheid) ontstaat door veranderingen in afzettingsomstandigheid, dan wel in de aanvoer, of combinaties daarvan. De gelaagdheid wordt vaak verstoord door gravende organismen (bioturbatie) of door gravitatieve afglijdingen. Secundaire gelaagdheid of pseudo-gelaagdheid kan optreden door rekristallisatie in het gesteente door druken/of temperatuurverschillen (➝-metamorfose).
vegetatiekunde. Een voorbeeld van gelaagdheid vertoont het bos op doorsnede: een of meer boomlagen of kruinlagen, een struiklaag, een kruidlaag en een moslaag. De gelaagdheid, m.n. het aantal lagen, is kenmerkend voor de verschillende ➝formaties en vegetatietypen. Zij is het gevolg van de verschillende uitwerking van het daglicht op lichtlievende (heliofyt) en schaduwminnende (sciofyt) planten (➝fotomorfose, ➝fototropie).