bn.,
1. gereed met zich te kleden, zijn kleren (de bovenkleren) aan hebbend, zodat men zich in het openbaar kan vertonen: hij is altijd netjes in het wit -;
2. een kleding dragend zoals de gewoonte is bij bepaalde feestelijke of plechtige bijeenkomsten: ik heb voor die partij bedankt, omdat ik daarvoor — moest zijn;
3. (van kleren of de kleding in het algemeen) van een stof en maaksel zoals meestal gedragen wordt bij feestelijke of plechtige bijeenkomsten: een geklede jas; zou die jas wel zijn?, staan, aan de persoon die ze draagt het voorkomen geven van iemand die naar de eis gekleed is: doe een das om, dat staat -.