o.,
1. (bouwkunst) bouwstijl waarbij men de functie van de bouwelementen nadrukkelijk doet uitkomen (e);
2. richting in de culturele antropologie en de sociologie volgens welke elke samenleving beschouwd moet worden als een geheel waarvan alle onderdelen elkaar beïnvloeden (e);
3. (politiek) streven naar internationale samenwerking door functies van de nationale overheden aan interof supranationale organen over te dragen.
(e) BOUWKUNST. Functionalisme is een uitdrukking die internationaal in zwang kwam sinds ca. 1925. In de jaren vóór 1925 gebruikte men termen als ‘nieuwe zakelijkheid’, ‘nieuw bouwen’ of ‘internationale stijl’. Het functionalisme is kenmerkend voor de moderne architectuur in West-Europa van ca. 1925-40. In Nederland werd destijds architect J.J.P.Oud als de inspirerende kracht beschouwd, in Duitsland W.Gropius. Het woord is ten onrechte dikwijls vereenzelvigd met bepaalde architectuurvormen, waarbij veel staal, beton of glas werd gebruikt om een project te realiseren.
Als typerend voorbeeld van het functionalisme in Nederland kan het fabrieksgebouw van Van Nelle, 1926-30, van J.A.Brinkman te Rotterdam worden genoemd. Letterlijk betekent functionalisme in de architectuur het ‘in alle opzichten voldoen aan een bepaald gesteld doel’. Elk gebouw, uit welke tijd ook, dat zijn functie (nog) vervult, kan men functioneel noemen. Daarbij dient te worden overwogen dat een bouwwerk in vele gevallen naast een technische functie (soliditeit, duurzaamheid, waterdichtheid enz.) tevens een ideële functie kan vervullen (b.v. een kerkgebouw). Bij goede architectuur zijn de technische en ideële functies niet van elkaar te scheiden. Het functionalisme hield een protest in tegen andere, sterk romantische expressionistische architectuuropvattingen; deze maakten dikwijls het duidelijke doel dat aan het gebouw ten grondslag lag ondergeschikt.
Dit was b.v. het geval bij de architectuur van de Amsterdamse School en het Duitse expressionisme. Tegenover deze beide opvattingen stelde vooral het Bauhaus te Weimar een volledige aanvaarding van techniek en geschikte materiaalbehandeling. Hierdoor zou ook de architectuur onttrokken worden aan de sfeer van de persoonlijke creativiteit.
De functionalisten beschouwden zich als progressief, zagen de aanhangers van een kunst terwille van de kunst als conservatieve individualisten. Behalve door het Bauhaus kreeg het functionalisme een sterke verspreiding door de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM), waarvan Le Corbusier een van de oprichters was. De betekenis van het functionalisme is onder invloed van de Tweede Wereldoorlog sterk veranderd; de opvattingen van het vroegere functionalisme werken in het bijzonder nog door in de stedebouw.
LITT. H.Greenough, Form and function (1947).
CULTURELE ANTROPOLOGIE-SOCIOLOGIE. Volgens de theorie van het functionalisme, tot grote bloei gekomen in Amerika na de Eerste Wereldoorlog, vormt een samenleving een geheel, waarvan alle onderdelen elkaar over en weer beïnvloeden; cultuurelementen kunnen dus niet los van hun samenhang worden bestudeerd (zoals b.v. J.G. Frazer had gedaan). Een verder kenmerk van het functionalisme is zijn antihistorische inslag: op grond van het feit dat de culturele antropologie zich vooral bezighoudt met schriftloze volken (zodat men slechts zelden de beschikking heeft over geschreven bronnen) verklaren de functionalisten ieder pogen om het verleden van de culturen te leren kennen als onwetenschappelijk, als ‘pseudo-historie’. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog valt een minder afwijzende houding ten opzichte van het historisch onderzoek waar te nemen. Het gaf vooral in West-Europa, maar ook in de VS, aanleiding tot diverse vormen van kritiek en theoretische herbezinning.
Grondlegger en voornaamste representant van het functionalisme (van wie ook de term afkomstig is) is B.Malinowski, die het functionalisme reeds sedert ca. 1920—30 propageerde. Meer dan door zijn theoretische beschouwingen heeft deze door zijn schitterend etnografisch werk het belang van een functionalistische aanpak aangetoond, zodat het functionalisme juist op het moderne etnografisch onderzoek zijn stempel heeft gedrukt. E.Durkheim, zie functie, zie structureel functionalisme.
LITT. R.Firth enz., Man and culture (1957); M.Harris, The rise of anthrop. theory (1968).