[➝Lat.], v., 1. buigzaamheid, lenigheid; 2. mogelijkheid tot aanpassing ⓔ.
ⓔ In de psychologie geldt flexibiliteit als een van de voorwaarden voor het vinden van creatieve oplossingen voor problemen. Er worden drie vormen van flexibiliteit onderscheiden:
1. Het op flexibele wijze omgaan met informatie. Dit houdt in dat men in staat is informatie op verschillende manieren te interpreteren en een zelfde verzameling gegevens vanuit heel verschillende ordeningsprincipes in te delen. Deze vorm van flexibiliteit wordt veelal onderzocht met behulp van tests waarbij verborgen figuren moeten worden herkend of nieuwe en ongebruikelijke toepassingsmogelijkheden moeten worden bedacht voor vertrouwde voorwerpen.
2. Het op flexibele wijze loslaten van de betekenis van een gegeven configuratie (b.v. van lucifers), waarbij men het patroon naar een nieuwe figuur weet te transformeren door de bestaande lijnen te zien als begrenzingen van een nieuwe figuur, waarmee ze een andere betekenis krijgen binnen het geheel. Kenmerkend voor deze tweede vorm van flexibiliteit zijn het transformeren van de betekenis van de gegevens waarmee men moet werken naar nieuwe inhouden, en het tijdig los kunnen laten van een zoekstrategie die niet tot oplossingen leidt.
3. Het gebruiken van voorwerpen voor functies waarvoor ze oorspronkelijk niet bedoeld zijn, vormt het principe achter de proeven waarmee een derde vorm van flexibiliteit wordt onderzocht: het herdefiniëren van de betekenis van objecten. Deze flexibiliteit wordt getest in probleemsituaties waarin de deelnemers de gebruikelijke manier van omgaan met de dingen moeten loslaten en de ter beschikking gestelde voorwerpen in een nieuwe betekenis moeten gebruiken. Slechte prestaties in dergelijke probleemsituaties wijzen op een starre, rigide manier van omgaan met de dingen.