Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

experiment

betekenis & definitie

[Lat. experiri, beproeven, door ondervinding leren kennen], o. (-en), willekeurige verandering van de voorwaarden van een gebeuren ten dienste van wetenschappelijk onderzoek.

Het experiment is in de sociale wetenschappen een middel om vooronderstellingen over het menselijk gedrag wetenschappelijk op hun juistheid te toetsen. Daartoe richt men een proefsituatie zodanig in, dat men de factoren en condities waarvan men de invloed op het gedrag wil bestuderen, naar believen kan invoeren en buiten werking stellen. Voorbeelden van dergelijke factoren en condities zijn: de mate van vermoeidheid van de proefpersonen, hun mate van angst, van intelligentie, hun leeftijd, sekse en opleiding, persoonlijkheidsvariabelen; verder omgevingsfactoren zoals omvang, inrichting, temperatuur en verlichting van de ruimte waarin men werkt enz.

Het experiment dient zo ingericht te worden, dat de uitslag ervan teruggevoerd kan worden naar de onderzochte factoren. Dit brengt de noodzaak mee van vaste procedures, welomschreven taken, duidelijke criteria van verandering en vooral ook het kennen en constant houden van alle factoren die de proefuitslag zouden kunnen beïnvloeden, maar in het onderhavige onderzoek niet aan de orde zijn. In de sociale wetenschappen komt dit laatste punt vooral neer op vergelijkbaarheid van de proefgroepen of proefpersonen, speciaal indien zij niet als hun eigen vergelijkingspunt kunnen dienen. Zuiver experimenteel onderzoek veronderstelt uitgebreide voorafgaande arbeid, in de vorm van descriptief onderzoek (veldwerk, observaties, enquêtes, correlationeel onderzoek).

Speciaal de kritische experimenten (waarin men een onjuiste hypothese beslissend weerlegt) nemen in het geheel van sociaal-wetenschappelijke onderzoekingen een betrekkelijk bescheiden plaats in. Het experiment heeft in de sociale wetenschappen niettemin een belangrijke plaats tussen theorievorming enerzijds en het verzamelen en bewerken van feitelijke gegevens betreffende het menselijk gedrag anderzijds.

De vooronderstellingen of hypothese die men in het experiment toetst, hebben betrekking op het feitelijke verband tussen twee grootheden, ook wel variabelen genaamd. De hypothese kan betrekking hebben op de vraag of een bepaalde conditie wel of geen invloed heeft op het menselijk gedrag, op verbanden tussen variabelen, m.n. op de voorspelbaarheid van de ene variabele uit de andere (b. v. het verband tussen vermoeidheid van een chauffeur en het maken van verkeersovertredingen). De hypothese kan logisch afgeleid zijn uit een denkmodel, of gebaseerd zijn op systematische waarnemingen. Een goede hypothese doet een ondubbelzinnige uitspraak over de te verwachten gedragsveranderingen [de afhankelijke variabele) bij invoering, resp. de systematische variatie van een bepaalde variabele (de onafhankelijke variabele).

De uitslagen van een volgens wetenschappelijke maatstaven uitgevoerd experiment dienen enerzijds ter bevestiging, ontkenning of correctie van de tot dusver aanvaarde theorie met betrekking tot menselijke gedragsvormen, anderzijds zijn ze richtinggevend voor verder experimenteel onderzoek. Absolute zekerheden kan men uit experimenteel gedragsonderzoek nooit verkrijgen, de resultaten worden steeds geformuleerd als een (statistische) graad van zekerheid dat zich onder bepaalde condities bepaalde gedragsverschijnselen voordoen.

Juist bij de mens is experimenteel gedragsonderzoek moeilijk uitvoerbaar: de mens leeft niet alleen vanuit condities en factoren, maar ook vanuit betekenissen, waarden en verwachtingen. Pogingen een uitsluitend kwantitatieve verklaring voor het menselijk gedrag te geven, blijken dan ook voorbarig. De mens laat zich in een experimentele situatie niet alles welgevallen, wat in dierexperimenten wel gebeurt. Dit heeft geleid tot het experimenteren met dierlijk gedrag, speciaal van biologisch en gedragsmatig aan de mens verwante diersoorten (primaten). Verder legt een experimentele situatie door haar kunstmatigheid en schematisch karakter de gedragsmogelijkheden van mensen in deze situatie sterk aan banden. Tenslotte blijkt, dat allerlei experimenteel geverifieerde uitspraken over het menselijk gedrag na betrekkelijk korte tijd hun betekenis verliezen, hetzij doordat de mensheid als zodanig aan verandering onderhevig is, hetzij doordat de omgeving en het maatschappelijk bestel zodanig veranderen, dat de uitspraken hun betekenis verliezen.

LITT. M.Reuchlin, Methoden in de psychologie (1970).