Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gebeuren

betekenis & definitie

I. (gebeurde, is gebeurd), (onoverg.)

1. het gewone woord in spreektaal en niet-verheven schrijfstijl voor geschieden, voorvallen: in welk een korte tijd zijn al die dingen gebeurd; dat zal nooit –!, daar zal niets van komen; (ook) ik zal het beletten, voor zover ik kan; wat gebeurd is, is gebeurd, kan niet meer veranderd worden, laten wij er dus niet meer over spreken of aan denken; wat (er) ook – moge, onder welke omstandigheden ook, in alle gevallen; dingen die – zullen, toekomstige dingen; er gebeurt iets (wat, niets), er geschiedt iets (niets) bijzonders, er heeft iets (niets) buitengewoons plaats; als ware er niets gebeurd, als ware er niets bijzonders geschied, alsof de dingen hun gewone loop hadden gehad; m.n. met betrekking tot onaangename voorvallen: wat kijken jullie bedrukt, er is iets gebeurd?; het gebeurde, wat er (voor bijzonders of onaangenaams) voorgevallen is; het gebeurde vergeten, laten wat het is, enz., er niet meer aan denken, het uit zijn gedachten zetten, (bij uitbreiding) doen alsof het niet gebeurd was;
2. plaatshebben, plaatsgrijpen;
3. gedaan worden: er moet iets –, zó kan het niet blijven, het is gebeurd, het is klaar, afgelopen, in orde; het is zo gebeurd, het is maar een ogenblik werk;
4. overkomen (aan iemand), zowel in ongunstige als gunstige opvatting, maar meestal het eerste: het zou u ook kunnen –; wat is er met jou gebeurd?;
5. (in hogere stijl) ten deel vallen, in gunstige opvatting; (iron.) het zal je –!, dat is geen pretje.

II. zn., o., gebeurtenis, het complex van bepaalde voorvallen met de ermee verbonden affecten: dit – liet een onuitwisbare indruk bij hem achter.