Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eg

betekenis & definitie

v./m. (-gen), (ook: egge), grondbewerkingswerktuig om de bovenste laag van de bouwvoor te verkruimelen en min of meer vlak te strijken.

De eg dient tegelijk ter bestrijding van onkruid doordat het met wortel en al wordt losgetrokken. Sommige eggen worden verder gebruikt voor het onderbrengen van zaaizaad en kunstmest.

Een eg bestaat uit een raamwerk met aan de onderzijde tanden. Door het gewicht dringen de tanden in de grond. De tandvorm, scherpte en gewicht per tand en de vastheid van de grond bepalen de diepgang. De eg wordt door een trekker of doorpaardekracht voortbewogen, waarbij de trekketting in iets opwaartse richting loopt, zodat de eg aan de voorzijde wat gelicht wordt. De rijen tanden lopen naar achteren gaande steeds iets dieper. Men onderscheidt eggen naar constructie en naar vorm der tanden.

Eggen met rechthoekig vast raam worden vaak aan één der hoekpunten getrokken. Er zijn ook meerdelige eggen met een aantal egvelden naast elkaar aan een trekbalk. Vaak heeft het raam van de aparte velden een Z-vorm, men spreekt dan van zigzag-egge. Er zijn ook eggen zonder vast raam, zodat de tanden onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen en alle oneffenheden van de bodem kunnen volgen. Dit zijn lichte eggen, die alleen het toplaagje beroeren; door de vele tanden raken ze vrijwel elk stukje grond en vernietigen ze veel jong onkruid (onkruideggen, duizendpooteggen). Voor een iets diepere bewerking kent men de zaadeg, een zigzag-eg met rechte verticale tanden van ca. 7 cm lang.

Deze brengt zaad en kunstmest op ca. 3 cm diepte. De verkruimelde werking wordt niet alleen door de tandvorm verkregen, maar ook door de slingerbeweging van de eg. Sommige tandvormen zijn speciaal ontworpen om die slingerbeweging te bevorderen: kromtandeggen, lepeltandeggen, scheurtandeggen. Nieuw is de zgn. schudeg waarbij de zijdelingse beweging der tanden verkregen wordt via de aftakas van de trekker. Bijzondere vormen zijn nog: de triltandeg (veertandeg) met sterk vibrerende tanden, waardoor de intensiteit van de werking toeneemt; de kettingeg, waarvan de korte mesachtige tandjes aan kettingschalmen zitten, die de verbinding vormen tussen de raamdelen en het geheel een zeer flexibele loop geeft. Deze wordt vooral gebruikt voor het afeggen van weiland (weide-eg).

Tot de eggen worden ook gerekend enkele grondbewerkingswerktuigen, die een vast raam hebben met een ander werkend onderdeel als tanden. De schijveneg heeft op een viertal, in dubbele V-vorm, horizontaal staande assen holle, al of niet geschulpte schijven draaibaar gemonteerd, die door hun enigszins schuine stand de grond omwoelen. De stereg heeft op enkele parallel dwars op de rijrichting lopende assen een aantal stervormige elementen draaibaar bevestigd. Bij het lopen over de grond beroeren de punten de bovengrond en verkruimelen de kluiten. Deze bewerking geschiedt vaak direct met het ploegen, door de stereg achter de ploeg over de vers geploegde grond te laten meelopen.

LITT. G.Riemer e.a., Handboek voor landbouwwerktuigen en trekkers I (1961).