(dokterde, heeft gedokterd),
1. als dokter optreden; over iemand -, hem als dokter behandelen;
2. onder behandeling van een geneesheer zijn: hij doktert nu al een paar jaar; zich arm, zich dood dokteren;
3. aan iets dokteren, er (geruime tijd) mee bezig zijn, trachten het op te lossen; (ongunstig) eraan prutsen, trachten het (met lapmiddelen) te verbeteren.