Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

schuier

betekenis & definitie

UIT:
Vroenhout staat weer fier overeind (Paulus Smits, BN/De Stem, 12 januari 2012)

CONTEXT:
Haast ongemerkt komt diezelfde jongeheer even later met een SCHUIERTJE de loper schoonvegen. Dit getuigt van perfectie, net zoals het fraai vormgegeven serviesgoed, het mooie glaswerk en het moderne bestek. Hier heeft men oog voor detail.

:
borstel, vegertje

UITSPRAAK:
[schui-uhr]

WOORDFEIT:
Een schuier is een vegertje dat vooral voor het schoonvegen van kleding en andere stoffen wordt gebruikt. Meestal heeft een schuier een steel of een handgreepje. Er zijn tal van uitvoeringen van, met name als het om een tafelschuier gaat; via Google zijn daar afbeeldingen van te vinden.
Het zelfstandig naamwoord schuier is afgeleid van het werkwoord schuieren, dat aan het Duitse scheuern 'vegen, borstelen' is ontleend. Mogelijk komt scheuern weer van het Nederlandse schuren, maar hier is geen zekerheid over.