Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

FIXEREN

betekenis & definitie

UIT:
'Fietsagente' geeft interview over aanslag Apeldoorn (Maud Efting, de Volkskrant, 10 juni 2009)

CONTEXT:
'Biker' Sharon Koenders, die net op tijd kon wegduiken voor de auto van Karst T., vertelt in het interview hoe ze vlak na de aanslag door het achterraam klom van de tweedeurs Suzuki. Dat deed ze omdat ze de kleinste was en er gemakkelijk in kon. 'Ik ben eigenlijk zonder na te denken achterin gaan zitten. Mijn eerste gedachte was hulp bieden.' Daar FIXEERDE ze met blote handen de nek van de dader.

:
vastmaken, onbeweeglijk maken

UITSPRAAK:
[fik-see-ruhn]

WOORDFEIT:
In het Latijn betekende figere 'vasthechten'. Het voltooid deelwoord fixus leidde tot het Franse fixe 'vast' en vervolgens tot fixer 'doen vastzitten', 'vastmaken'. In de vijftiende eeuw nam het Nederlands dat werkwoord als fixeren 'vastmaken' over. Al snel kwam daar 'het vastzetten van ogen' oftewel 'strak aankijken' als betekenis bij. En in de negentiende eeuw kreeg het woord via het Duits ook de fotografiebetekenis 'vastleggen in beeld'.
In de medische wereld wordt onder fixeren het vasthechten van organen verstaan of het immobiliseren, het onbeweeglijk maken van gebroken lichaamsdelen.