Tussen ruwweg 400/450 en 750 AD werden in het kustgebied de meeste doden bijgezet in grafvelden van enige omvang, al werden incidenteel ook doden solitair of in kleine groepen bijgezet.
Onduidelijk is waarom een deel van de doden voor de bijzetting werd gecremeerd (& crematie) en een ander deel, al dan niet gekist, begraven (& inhumatie). De oriëntatie van de lijkbegraving varieerde sterk: het hoofd kon in alle richtingen gelegd worden. Een deel van de doden is met opgetrokken knieën begraven. De doden werden gekleed in het graf gelegd. Vrouwen met kralensnoeren, sieraden, mannen soms met wapens (& wapengraven). Een enkele maal werd een potje meegegeven als grafgift. Na een crematie werden de resten van de brandstapel gezocht. Behalve de gecalcineerde beenderen konden ook de mee verbrande of gesmolten grafgiften, zoals sieraden, wapens, kammen, amuletten en bikkels, alsmede houtskool in een urn worden verzameld, alvorens deze werd begraven. Een enkele maal werden de resten van de brandstapel zonder urn begraven, mogelijk bijeen in stoffen zak of een andere container van vergankelijk materiaal. Ook werden dierbegravingen uitgevoerd. Imponerende voorwerpen van edelmetaal werden niet meegegeven en veel graven kenden zelfs in het geheel geen bijgaven. Van de gedocumenteerde grafvelden zijn die van Beetgum-Besseburen, Hogebeintum, Oosterbeintum, Ferwerd-Burmaniaterp en Dokkum-Sionsberg de bekendste. Na 750 werden de grafvelden niet meer gebruikt. Voortaan begroef men op christelijke grafvelden en werd er niet meer gecremeerd.
Zie: Knol, E., ‘The first early medieval cemeteries along the northern Dutch coasts and their significance for the Anglo-Saxon migration', in: Neue Studien zur Sachsenforschung 3 (2011) 218-227; Prummel, W., ‘The significance of animals to the early medieval Frisians in the northern coastal area of the Netherlands: archaeozoological, iconographical, historical and literary evidence', Environmental Archaeology 6 (2001) 73-86; Kustlanden,