Gepubliceerd op 04-08-2020

Mijn

betekenis & definitie

Mijn, bez. vnw. van mij; mijns, mijner, van mijn; mijns bedunkens, oordeels, inziens, naar mijne meening, zoo als ik de zaak inzie; de of het -e, wat mij toebehoort; de -en, mijn gezin, mijne lieden; het - en dijn, het mijne (mijn eigendom) en het uwe; te mijnent, bij mij aan huis; mijnenthalve, om mijnentwil, ter liefde voor mij, omdat ik het gaarne heb, om mij niet te krenken; van mijnentwege, mijnerzijds, uit mijnen naam. *-, v. (-en), uitholing in de aardkorst om er delfstoffen uit te halen; (oorl.) onderaardsche kelder of gang met kruid gevuld; (fig.) de - (het geheim) is ontdekt; (fig.) de - is verkeerd gesprongen, de zaak is uitgevallen ten nadeele van den persoon die een ander er mede wilde benadeelen.

*-ADER, v. (-en), delfstoflaag, streep of rigting in eene mijn (die de delvers moeten volgen).
*-BERG, m. (-en).
*-DELVER, m. (-s), die iets uit den grond haalt.
*-E, v. (-s), gebaar, schijn, gelaat.
*-EN, bw. gel. (ik mijnde, heb gemijnd), eene mijn maken of graven; (fig.) ondermijnen; op eene openbare verkooping zich bij den afslag door het roepen van mijn! tot kooper van iets verklaren.
*-ER, m. (-s), mijnwerker. -,
*-STER, v. (-s), kooper-, koopster op eene openbare veiling.
*-GAS, o. gas waaraan de ontploffingen in de kolen- en zoutmijnen zijn toe te schrijven.
*-GRAVER, m. (-s).
*-GROEVE, v. (-n).
*-GROND, m. (-en).
*-ING, v. het mijnen.
*-KAMER, v. (-s), (art.).
*-LAMP, v. (-en), veiligheidslamp.
*-POMPEN, v. mv. toestel tot het ontlasten van het water dat zich in de mijngangen verzameld heeft.
*-STOF, v. (-fen), erts.
*-WERKER, m. (-s), (art.) schansgraver; (fig.) dier dat zich door wroeten enz. eene woning in den grond weet te vormen.