Gepubliceerd op 04-08-2020

Jagen

betekenis & definitie

Jagen, bw. ong. en gel. (ik joeg of jaagde, heb gejaagd), doen vlieden, - voortgaan; vooruit drijven; met kracht indrijven; sterk aanzetten, jagten; eene trekschuit - (door middel van paarden doen vooruit komen); door de keel -, inzwelgen, verkwisten (van spijs en drank); op de vlugt - (slaan, drijven); eenen schrik op het lijf -, iem. plotseling verontrusten; iem. op kosten -, iem. kosten veroorzaken; een paard dood -, door te hard rijden doen dood vallen. *-, ow. op de jagt zijn, wild vervolgen; (fig.) snel loopen, hard draven; hevig kloppen (van het hart); hevig slaan (van den pols); in eene snelle beweging zijn. *-, o. jagt.