Werkwoorden vervoegen
jagen
Tegenwoordige tijd jagen
Ik jaag
Jij jaagt
jaag jij?
U jaagt
Hij/Zij/Het jaagt
Wij jagen
Jullie jagen
Zij jagen
Verleden tijd van jagen
Ik jaagde
Jij/U jaagde
Hij/Zij/Het jaagde
Wij jaagden
Jullie jaagden
Zij jaagden
Voltooid deelwoord van jagen
gejaagd
Tegenwoordig deelwoord van jagen
jagend