Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 31-08-2020

Scapula

betekenis & definitie

Schouderblad; driehoekig, plat been, gelegen tegen de dorsale thorax; onderdeel van de schoudergordel

De scapula gaat terug op de eerste van vier botjes die de borstvin van vleesvinnige vissen verbinden met de kop. Toen bij de amfibieën die botjes loskwamen van de kop ontstond de schoudergordel (pectorale gordel). Van de vier beenderen (scapula, coracoïd, cleithrum en clavicula) zijn coracoïd en scapula later met elkaar vergroeid. Het cleithrum is bij de Amniota verloren gegaan. Scapula en coracoïd zijn vergelijkbaar met ilium (darmbeen) en ischium (zitbeen) in het bekken.

Bij zoogdieren wordt de schoudergordel gevormd door de scapula (met coracoïd) en de clavicula (sleutelbeen). De vorm van deze beenderen is kenmerkend voor de soort en aangepast aan de voortbeweging.

De scapula bevat de gewrichtsholte voor de kop van het opperarmbeen (humerus). Die holte, genaamd fossa glenoïdeus, is vrij ondiep, waardoor de arm beweeglijk aan het schouderblad verbonden is. Tegelijkertijd is het schoudergewricht daardoor gevoelig voor luxatie. Aan de achterzijde heeft de scapula een grote horizontale richel, de spina scapulae, ten behoeve van de aanhechting van spieren. Deze spina heeft een uitsteeksel, het acromion, dat reikt tot boven het schoudergewricht. Vanaf de voorkant draagt een tweede uitsteeksel, de processus coracoïdeus, ook bij aan de stabilisatie van het gewricht.

De menselijke scapula vertoont duidelijke aanpassingen aan het bipedalisme. Vergeleken met de chimpansee is hij rechtop gedraaid, met de punt naar beneden, en het gedeelte boven de spina is kleiner geworden. Door de veranderde positie heeft het schoudergewricht in plaats van een craniale (naar de schedel gerichte) oriëntatie een zijwaartse richting gekregen, zodat de armen vrijelijk langs het lichaam kunnen zwaaien.