Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 07-09-2020

Niche

betekenis & definitie

De plaats die een organisme inneemt in een levensgemeenschap, zijn interacties met voedsel, natuurlijke vijanden en abiotische factoren die bepalen wat een organisme doet of kan doen in het ecosysteem

In zijn boek “Animal Ecology” uit 1927 merkte de Britse ecoloog Charles Elton op: “Het is handig een term te hebben om de status van een dier in zijn levensgemeenschap te beschrijven, om aan te geven wat het doet en niet alleen hoe het er uit ziet; de term die ik gebruik is ‘niche’.”

Elton beschreef de niche in termen van biotische interacties (voedsel, predatoren) maar al snel werd het begrip verbreed naar abiotische factoren (trajecten van temperatuur, zoutgehalte, bodemvocht, enz., die door een soort geprefereerd worden). G.F. Gause gebruikte Elton’s nichebegrip bij zijn principe van competitieve exclusie: twee soorten kunnen niet dezelfde niche bezetten.

In 1956 veralgemeniseerde de Brits-Amerikaanse ecoloog G. Evelyn Hutchinson het nichebegrip als “een deelverzameling van de n-dimensionele ruimte van biotische en abiotische factoren waarin een soort duurzaam kan voortleven”. Hij maakte ook onderscheid tussen de fundamentele niche (de combinatie van ecologische factoren waarbij de soort potentieel kan voorkomen) en de gerealiseerde niche, die kleiner is vanwege concurrentie met andere soorten en stress aan de randen.

Aan het nichebegrip zitten twee kanten: enerzijds is het een eigenschap van de soort, anderzijds een eigenschap van het milieu. Volgens Hutchinsons nichebegrip kunnen er ook lege niches zijn.

Dat elk ecosysteem niches kent die specifieke eisen stellen aan de soorten die ze bezetten, verklaart de vele convergenties bij adaptieve radiatie in een “leeg” ecosysteem. De cichliden in de Afrikaanse meren konden herhaaldelijk divergeren in planteneters, afvaleters, slakkeneters, insecteneters, enz., omdat die niches in elk meer voorradig waren.