Ronde staafvormige structuur aan de dorsale zijde van chordadieren die o.a. de ontwikkeling van de neurale buis induceert en later bij de vorming van de wervelkolom verdwijnt
De chorda (ook: chorda dorsalis, Engels: “notochord”) is de definiërende structuur van het fylum Chordata (chordadieren). Hij is vooral tijdens de vroege embryonale ontwikkeling van cruciaal belang. Bij de gewervelde dieren (een van de drie subfyla van de Chordata) hebben de volwassen dieren geen chorda meer en bij de Urochordata (manteldieren) is hij alleen in het larvale stadium zichtbaar. Alleen bij de lancetvisjes (Cephalochordata) is de chorda ook tijdens het volwassen stadium functioneel (draagt bij aan de stevigheid van het lichaam).
De chorda is opgebouwd uit mesodermcellen met grote vacuoles die de chorda stevigheid geven door hun turgorspanning. Recent is ontdekt dat de chorda is afgeleid van een (ventraal gelegen) mediane lengtespier bij de wormen. Deze spier, tussen het zenuwstelsel en de ventrale aorta, wordt bij wormen “axochorda” genoemd. De lengtespier heeft zijn contractiele vermogen verloren, de cellen zijn gevacuoliseerd en de spier is bij de conversie van Protostomia naar Deuterostomia aan de dorsale zijde komen te liggen. Bij Hemichordata en ongewervelde Chordata heeft de chorda nog een spierfunctie.
De chordavorming van zoogdieren vindt plaats vanaf de caudale zijde van het embryo direct na de gastrulatie; migrerende mesodermcellen die de primitiefstreep volgen, vormen van achter naar voren de chorda-aanleg.
Vanuit de chorda worden signalen gegeven naar het bovenliggende ectoderm voor de vorming van de neurale buis. Bij de gewervelde dieren verdwijnt de chorda als zich rond de neurale buis de wervels vormen; chordacellen blijven nog wel bestaan tussen de wervels en dragen bij aan de vorming van de tussenwervelschijven.